elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schijtgeel 

schijtgeel , schietgeel , groenachtig geel; Noord-Brabant schètgèèl = bruingeel. (v. Dale: schijtgeel = zekere gele kleur.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
schijtgeel , schîtgèl , Schijtgeel.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
schijtgeel , schietgeel* , bij v. Dale: schijtgeel.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
schijtgeel , schîtgèl , Schijtgeel.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
schijtgeel  , schietgael , gele kleur.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schijtgeel , schietgeel , [bijvoeglijk naamwoord] , groengeel.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schijtgeel , sjietgael , fel geel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schijtgeel , sjiétgël , bijvoeglijk naamwoord , hardgeel , (zie 'geel') VB: Kriég dich dè sjiétgèle jas neet, dè bis te zoe meuj.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
schijtgeel , sjietgael , schijtgeel
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schijtgeel , sjietgaêl , sjietgael , bijvoeglijk naamwoord , sjietgaele , hel geel
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal