Woord: scheur
scheur , schü̂re , vrouwelijk
, scheur. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
scheur , schöre , vrouwelijk
, scheur. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
scheur , schö̀ren
, Scherven. Fr. Gron. en elders: diggels. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
scheur , scheur , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, zie een zegsw. op huis, en vgl. de samenst. omscheuren, schamscheur, windscheur. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
scheur , schäore
, schö̀ren , Scherf. Fr., Gron. en elders: diggels. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
scheur , scheur
, scheurke , scheur. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
scheur , schüür , mannelijk
, schüürs , scheur Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
scheur , scheur , scheure , [zelfstandig naamwoord]
, zie: hoarscheur. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
scheur , skuur , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, skuurs , skuurkn , scheur Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
scheur , skeur , zelfstandig naamwoord
, Ook: plat voor grote mond. | Hai had z’n skeur weer open. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
scheur , scheurties
, barstjes in serviesgoed, in ijs e.d.. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
scheur , scheur , scheure , 0
, scheuren , Ook scheure (Zuidwest-Drenthe) = 1. scheur Wij hadden een scheure in de mure van dreugte (Hav), Mien moe zee altied: bèter een lillijke lappe in de broek dan een grote scheur (Koe), (fig.) Hij hef een gaoie scheur in de bukse met handelen flink verloren (Bco), Die hef de broek niet escheurd kan zich financieel goed redden (Hgv) 2. mond Hij zette een grote scheur op brutale of grote mond (Die) 3. (Midden-Drenthe), in Die is altied op scheur altijd op pad (Dro) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
scheur , schurke
, smal pad van de weg naar het erf. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
scheur , skeure
, (Kampen) 1. scheur; 2. grote mond Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
scheur , scheure , zelfstandig naamwoord
, de 1. barst, spleet 2. vaneengereten plek in kledingstof, papier enz. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
scheur , sjëur , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, sjëure , sjëurke , scheur , VB: Wie ich ién de peundraod wäor bliéve hange haw ich 'nne behuurlikke sjëure ién m'nne jas. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
scheur , skeure , zelfstandig naamwoord
, 1. scheur; 2. grote mond. IJ trök mi’j döör zien skeure een ende lös! Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
scheur , sjäôr , sjäör , zelfstandig naamwoord
, sjäöre , sjäörke , scheur Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
scheur , scheûr , schuuër , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, scheûre/schuuëre , scheûrke/schuuërke , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); scheur Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
scheur , scheur
, in de scheur van de deur staan, in de deuropening staan Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
scheur , scheur
, een scheur krijgen; met grote cijfers verliezen Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |