elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schenden

schenden , schennen , zwak werkwoord , schande aandoen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
schenden , schenden , in den zin van: in de schaduw stellen, overtreffen; de ijne schendt d’ander = de, of: het eene is nog mooier als het andere. Men zegt het o.a. van prachtige, of liever: kostbare boerderijen in het Oldampt en in de Ommelanden. Vooral bezigt men deze uitdrukking wanneer zulke gebouwen dicht bij elkander staan; Carré het allemoal prachtege peerden, de ijn schendt d’ander. – Wordt alleen in den tegenwoordigen tijd gebruikt. Vervoeg: schende, schend. Als bijvoeglijk naamwoord schōnden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
schenden , schinne , schenden. Neet det paerd zoeë schinnen Dat paard niet zoo kwellen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schenden , scheanden , schöön, eschöönden , schenden
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schenden , skeann , sterk werkwoord , 1e persoon enkelvoud verleden tijd: skuen, verleden deelwoord: eskuenn , schenden, beschadigen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
schenden , schenden , sterk werkwoord, overgankelijk , schenden, beschadigen Die auto is nog nei en non hej hum al schunden (Sle), Het theegoed is wat eschunden (Dwi), Wat hebt ze er toch an um op een karkhof de graven te schenden (Noo) *Wie zien neuze schendt, schendt zien angezichte (Eli)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schenden , schèinen , schengen , ook schèngen, schèènen, schenden.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
schenden , skennen , schenden , schenden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schenden
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schenden , schenn , hie schendt; schund; hie hef eschunn , schenden.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schenden , schennen , scheinen , werkwoord , 1. aantasten van de huid, verwonden 2. beschadigen 3. belasteren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schenden , schèène , verschènderiseere , 1. schenden; 2. schelden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schenden , schène , schelden
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
schenden , schééne , skèène , werkwoord , beschadigen, vernielen (Land van Cuijk); schèène; schelden (Tilburg en Midden-Brabant); skèène; schelden (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
schenden , sjanjtje , werkwoord , sjanjtj, sjantjje, gesjanjtj , zie sjandale
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schenden , schèène , sterk werkwoord , schèène - scheen - gescheene , "schelden; in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij schènt; Nie schèène, schôojer!; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""schaine - schelden""; Van Delft - ""Die mèèden van de Jut schènen mekaare uit veur al wè lilluk is."" Die meisjes der jutespinnerij schelden op elkaar in bewoordingen, waarin al wat leelijk is tot uiting komt. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929); Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'schènpartij' - scheldpartij; Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'Dè schend mekare de huid vol'; Naa nie om van Tilburg te schène hoor... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); De Wijs – schène doe gin zeer en schuppe heddet hart nie (23-10-1963); Cees Robben – Wè zal oew moeder toch schèènen..! (19561222); Cees Robben – [over een vrouw:] Ze lekt net de ster van betteljem.. Jè, alleenig blinkt ze nie... schèène doese wel.. (19800105); Ons Drieka schèènt op tilleviesie/ omdè ik iederen aoved kèèk/ zij wil liever aaltij buurte/ mar deeze week krêeg ik gelèèk. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Zôo gao dè dan, zeej Peer); «Wès Tilburgs tòch en rèèke taol»/ zeej list nòg onze klèène/ Tis nie allêenig schôone schèèn/ mar alles kan hier schèène. (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et schènt gelèèk te schèène); ...èn assie daor dan iets van zeej/ moete ze heure schèène. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Verhèùs-plezier); Henk van Rijen - 'Schèène doe nie zeer èn schuppe hè de-t hart nie'; Stadsnieuws - Schèène doe nie zeer èn schuppe hèddet hart nie! (201206); C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - SCHENDEN (schèène) onov. ww - schelden: schèène doe nie zeer en schuppe hedde 't hart nie; de samenst. 'ötschèène' betekent ook wel: noemen, maar met ontleende woorden (zie blz. 50); Overige bronnen; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; (n) zw.ww. (verl. dw. 'geschänt'), tr. 'schaennen' d. i. 'scheinnen' - scheinden, schenden. A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - schaene - schelden; Bosch schelle - schelden, schillen; WNT SCHENDEN, schennen 7) met iemands eer of naam tot voorwerp: daaraan afbreuk doen; enz. z.a. WBD III.3.1:300 'schenden','uitschenden' = uitschelden; WBD III.3.1:301 'schenden' = schimpen; WBD III.1.4:237 'schelden' = razen en tieren; Haor schèine - schelden; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - SCHENDEN, SCHENNEN, met een zaak als voorwerp: beschadigen, leelijk maken, bederven; schènt - scheldt; tegenwoordige tijd sing. 2e + 3e pers. van 'schèène', met vocaalkrimping; schêen - schold; verleden tijd van schèène"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal