elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schabrak

schabrak , schabrak* , “Hoogduitsch Schabracke” zal alleen door overeenkomst in klank hiermede in verband gebracht zijn, waarschijnlijk is het woord een verbastering van ’t Nederlandsche “barak” = kavalje.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
schabrak , schavaak , oud huis. Ald schavaak, oud wijf.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schabrak , schebrak , schabberak; 't schabrak , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 oud voorwerp. n Ol schebrak van n stoul.; 2 een oud mens.; 3 een vreemd opgetakeld meisje. Zo’n lelke schabrak!; 4 al wat niet in de smaak valt.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schabrak , schervaak , en âld gebouw; nutterd.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
schabrak , schavaksies , zelfstandig naamwoord, meervoud , (alleen ti), in Ik heb er al wat lopen achteran daon en van allerhande schavaksies met beleefd geintjes
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schabrak , schrevaak , wrak
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal