Woord: scharenslijper
scharenslijper , scheernslieper
, scharenslijper; hij zit’r ook nijt veur ’n scheernslieper, bij ’t jassen zooveel als: hij kan ook nog wat uitvoeren. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
scharenslijper , scharesliep , (met hoofdtoon op sliep) , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Daarnaast skêresliep. Scharenslijper. || Er is ’en scharesliep, of uwe nog scharen of messen te slijpen heb. – Het woord wordt niet bij VAN DALE gevonden, maar is ook elders in de volkstaal gewoon. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
scharenslijper , schiëreslieper
, scharenslijper. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
scharenslijper , sjérresliepper
, schareslijper. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
scharenslijper , schèèresliep , zelfstandig naamwoord
, scharenslijper. Jan Hak reed jarenlang met zijn prachtige slijperswagen de dorpen langs om scharen en messen te slijpen. Hij kwam ook regelmatig in Beek. Niemand kende zijn ware naam. Hij werd Jan Hak genoemd omdat zijn ene te korte been verlengd was met een heel hoge hak. Piet Heerkens S.V.D. schreef er in “D’n orgel” een aardig versje over. Schèèresliep! / Messe en schèèresliep! / Heurde nie hoe dè m’n kreugetje piept. / Heurde m’n èrrem hundje nie kreune? / ’k Hè vèèf dochters en zeuve zeune! / Schèèresliep! / (Allé vòrt hònd!) Als er ’ne schèèresliep in het dorp was gesignaleerd voorspelde dat regen. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
scharenslijper , scherenslieper
, scharenslijper. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
scharenslijper , scherenslieper , 0
, 1. scharenslijper Hie löp er bij as een scherenslieper (Sle), As der woonwaegenlui en schèrensliepers an de weg waden, kreej regen, zeden olde meinsen (Dwi), As ’s morgens de scherenslieper veur acht uur bie de deure kwam, den kregen ie altied regen (Vtm) 2. sjofel persoon (Zuidwest-Drenthe, zuid) 3. apart persoon (Kop van Drenthe) Wat is dat een scherenslieper van een kerel (Rod) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
scharenslijper , scheernslieper
, scharenslijper. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
scharenslijper , schèèreslieper
, scharenslijper. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
scharenslijper , skereslieper , zelfstandig naamwoord
, scharenslijper. Die skerenslieper kump al lange niet meer bi’j ons deur de straote. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
scharenslijper , schèèreslieper
, scharenslijper Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
scharenslijper , [slijper van scharen, messen e.d.] , sjieëreslieper , mannelijk
, scharenslijper, zie ook sjieëresliep Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
scharenslijper , sjiëreslieper , zelfstandig naamwoord
, sjiëresliepers , sjiëreslieperke , scharensliep Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
scharenslijper , schieëresliêper , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, schieëresliêpers , schieëresliêperke , scharenslijper Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |