elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: rijven

rijven , riiven , men riift notenmuskaat, men raspt broodsuiker. Rasp, Sc. risp, is daarom ook de groote vijl in tegenoverstelling van de kleine of zoete vijl. Pl. d. riven. Hd. reiben, [w-rijven.] Sc. rive, [fricatio] pruritus.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
rijven , riven , [werkwoord] , reef, reven , harken (het hooi op het land); anriven, opriven. 2) raspen (kaas, zuiker enz). Zwe. rifva. De. rive. Nd. rieben, riwen. Hd. reiben. Kil. rijven. Ook Dre. (Eng. rive = to split?)
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
rijven , rieven , 1. harken, bijeenharken van hooi, enz., Oostfr. rifen, rîfen. 2. raspen, van kaas, ook Gron.; reven kees = geraspte kaas.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
rijven , rîven , zwak werkwoord , raspen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
rijven , rieven , reeuwen, riwen, riwwen , bijeenharken van hooi; ook het vergruizelen der kluiten op de bedden in den tuin door middel eener rief (hooihark) en dan alles effen maken. Ook met zulk eene hark het gezaaide of gepootte in den grond harken, hetzelfde wat op het veld met de egge wordt verricht. Drentsch rieven, Oostfriesch rifen, rîfen = harken, bijeenharken; ʼn bedde rifen of dörrifen.
raspen; reven kees, of: reven keeze = geraspte kaas, ter onderscheiding van: sneden kees, of: sneden keeze (gesneden kaas), dat is dunne schijfjes die men op een sneetje brood, wittebrood of eene beschuit legt. Oostfriesch rifen, rîfen = raspen, wrijvend verkruimelen, vergruizelen, enz.; Nederduitsch riven, riwen, Middel-Nederduitsch riven; Oud-Friesch riva = rijten, aan stukken scheuren; Noordfriesch riwwe, rewe, riiwan, Oud-Noorsch rifa = verscheuren; Noorweegsch riva = tot zich halen met de hark, enz.; Deensch rive = raspen; harken; Zweedsch rifva = wrijven, enz.; Oud-Hoogduitsch rîban, rîpan, Middel-Hoogduitsch rîben = wrijven. (v. Dale: rijven = harken; raspen; rijf = rasp; hark.)
reeuwen, riwen, riwwen (Ommelanden), onzijdig = gereed maken; wordt gezegd van menschen die zich kleeden, of zich ontkleeden bij het naar bed gaan; ook: zich gereed maken om te vertrekken; wie begunnen moar te reeuwen, zegt de huismoeder = wij maken ons gereed om naar bed te gaan. – Ook van eene koe die op ’t punt staat te kalven: hij reeuwt, zooveel als bij de Ouden: gaat in arbeid. (De eeu-klank helt naar de eu.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
rijven , riefken , een notenspel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
rijven , rîven , Raspen. Een rasp heet: ʼn Rîve.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
rijven , rieven* , vgl. Hoogduitsch reiben en rief ; gereven geriefd, voorzien; ook wel voor “reven”, als deelwoord van rieven *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
rijven , rîven , Raspen. Een rasp heet: ʼn rîve.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
rijven , rieve , rijven.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
rijven , rieven , [werkwoord] , rieven; ik rief, doe rifst, hai rift; ik reef, heb reven. , 1 harken met de rief. ‘t Heu bie n kander rieven.; 2 raspen. Reven kees.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
rijven , rijve , werkwoord , het met de *rijf aanharken van de *kegels (grind om het huis) (KRS: Lang, Coth, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens) Hetzelfde als *kluitere . Het werkwoord als zodanig is aan het verdwijnen, maar in meer adjectivische zin leeft het participium nog voort. Zo wordt in Werkhoven gezegd ‘Ik hark de plots’ naast ‘Ik heb de plots gereve ’, waarbij we in het laatste geval meer aan een adjectief dan aan een perfectum moeten denken. Zie hoofdstuk 4, punt 5: gereedschap . Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 111) en in Gouda (Lafeber 1967, p. 151).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
rijven , rieven , sterk werkwoord, zwak werkwoord, overgankelijk , 1. harken Je moet dat stro bij mekaor rieven (Bal), Een schotbol, dat is het koren wat met de trekrief bij mekaor reven is (Gas), Die gastenstreek moew nog rieven (Sti) 2. raspen Ik mut nog eerpels rieven, rek mij de rieve ies an (Ruw) 3. kammen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
rijven , rijven , hooi bijeen harken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
rijven , rîêven , 1. raspen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rijven
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
rijven , rijve , werkwoord , spr: Da’s mar rijve. Dat is een klein karwei, daar ben ik zo mee klaar.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
rijven , rieven , ruwen , werkwoord , raspen (met name van kaas)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
rijven , rijve , werkwoord , rijf, reef, gereeve , 1. harken De wurf mo’ nog gereeve worre Het erf moet nog geharkt worden (voor de zondag) 2. doorgaan Dut werrek is maor rijve Dit werk is gemakkelijk
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
rijven , rèìjve , hooi bijeen harken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
rijven , rèève , harken.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
rijven , rijve , harken , daor wier wa d’af gereeve vruger = er werd vroeger nogal veel geharkt-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
rijven , môtte oewen dam nôg doen, vège of rijve? , moet je het erf nog vegen of harken?
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
rijven , rieven , raspen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
rijven , rèève , sterk werkwoord , "rijven, harken; B rèève - rêef - gereeve; D’16 ""raiven - rijven (harken)""; Meej ons moeder meej, om kokse te gaon raope op de gasfebriek. Ge kréégt dan zon harkske in oew haand, daormee moeste gij tussen de sintels de nog gloeiende kokse apart rèève. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - RIJVEN - harken, klouwen, ook raspen. Z.a. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - RIJVEN - reef - gereven - harken; Hees rijven (I:52); WNT RIJVEN (I) - 1) harken; 2) raspen"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal