Woord: rijgnaald
rijgnaald , reinal
, rijgnaald; zie: reien 2. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
rijgnaald , rienaold
, rijgnaald. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
rijgnaald , riejnaole , vrouwelijk
, rijgnaald Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
rijgnaald , rijnaal , rijpìn , [zelfstandig naamwoord]
, rijgnaald, rijgpen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
rijgnaald , riejnoale , zelfstandig naamwoord
, rijgnaald Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
rijgnaald , rienaoj , rienaolj , vrouwelijk
, rienaoje, , rienäöjke , rijgnaald. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
rijgnaald , rynaold , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, rynaolde , rynëuldsje , rijgnaald , VB: Es de knoëk oét de sjeenk wäor woerd ze opgerold en mêt de rynaold toûwgeryd. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
rijgnaald , rèègnòld , zelfstandig naamwoord
, rijgnaald; WBD rèègnòld - rijgnaald; inrijghaak (voor weefkam); ook: kamhòkske of rèèghaok genoemd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |