Woord: rieten
rieten , rieden , zwak werkwoord, intransitief
, Riet maaien. Thans naar het schijnt ongebruikelijk. – Zie ried. || Item, noch ... Geordonneert ende Gekeurt, (dat) van Guyrt Claes Gravenaers Onder-dijck af tot Dirck Claesz. Gravenaers Sloot toe, van nu voort aen niet beriet mag werden voor den 7 Maert, wesende Sinte Geert ... Item, noch van Gerrit Claesz. de Backers af, tot Kees Ouwe-jans sloot toe, mede niet te rieden voor den eersten April (keur v. Oostzaanden, a° 1633), LAMS 713. Vgl. ald. 720: Geen Riet te mayen, van Dirck Albertsz. Ouwen-dijck tot Aert Symonsz. toe. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
rieten , beeste
, rieten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
rieten , raaiten , [bijvoeglijk naamwoord]
, van riet; n raaiten dak. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
rieten , reite
, reitde, haet of is gereit , rieten van stoelzittingen etc. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
rieten , reiten , bijvoeglijk naamwoord
, Var. als bij reit = van riet Een rieten dak is wel mooi, mar het is zo duur in het onderhold (Ruw), Lamert zit in zien rieten stooul veur het glas (Eex), Vrogger haj 12 knopstoelen veur de beddestee en een rieten stoele veur ote (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rieten , rieten , reiten , bijvoeglijk naamwoord
, rieten, van riet Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rieten , [van riet] , rete
, rieten, van riet , Ei rete daak. Ein rete manj. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
rieten , rete
, rieten, van riet gemaakt: ein rete menjtje – een rieten mandje Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |