elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ribbelen 

ribbelen , geribbeld , geribd.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
ribbelen  , ribbele , geribd.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
ribbelen , rubbele , rubbelde, haet of is gerubbelt , ribbelen, van ribbels voorzien. ’n Auerwets wésjbraet is gerubbelt: een ouderwets wasbord is bekleed met gegolfd metaal.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ribbelen , ribbeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Veenkoloniën) = rillen Ik ribbel van de kolde (Erf)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ribbelen , [ribbelen] , rubbele , rubbeltj, rubbeldje, gerubbeldj , ribbelen , Ein gerubbeldje sprei.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal