Woord: reet
reet , reet , [zelfstandig naamwoord]
, de gang, door mollen onder den grond gemaakt. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
reet , réte , vrouwelijk
, scheur, reet. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
reet , réte , mannelijk
, Opʼn réte, rétjen – op ʼn kier. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
reet , reet
, (aarsspleet; achterste). Amme reet! Likme reet! Verg. bij Van Schothorst 190: Op je reet! Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
reet , réte , mannelijk
, Op ʼn réte, rétjen, – op een kier. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
reet , reet , (lang uitspreken)
, reet. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
reet , reet , mannelijk
, reet Lek me toch de reet man! Lik me toch de reet man! (Je kunt me wat!) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
reet , reets , mannelijk
, reetse , reetske , reet, scheur. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
reet , reet
, reetien , 1. kier. 2. achterwerk. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
reet , reet , rete , 0
, reten , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe). Ook rete (Zuidwest-Drenthe) = 1. reet Hij maakt hum niet drok, hij zit liever op zien reet (Hgv), Za’k joe een schop in de reet geven? (Klv), ...onder de reet... (Wap), Lik mij de reet! je kunt me wat (Sle) 2. spleet Je kunt aachter het teneel deur een reet kieken (Bal), Het tochtte deur een reet in de deur (Eel) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
reet , riet , riete, reet, rete, rit , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook riete (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, N:Zuidwest-Drenthe, noord), reet (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), rete (Zuidwest-Drenthe, noord), rit (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = 1. veenachtige, moerassige plek in het land, lage darggrond (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) As de koenen in die reet koomt, koomt ze der nooit weer uut (Hol), Der zit een rit in dat laand [in madeland]; daor moej oppassen of ij zakt er met de mesienen in (Sle), Een riet is een lege plek in het land, waor het waoter in staon blif (Scho), In het land zit daor een paar rieten. Het is lege darggrond. As het nat is, zakt de koene der in weg (Pdh) 2. valse of oude sloot (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Der zat een rete in het laand oude sloot (Dwi), Der lop een reet dwars deur dit stuk hen; hie zakt en gruit dicht, mor toch is e te zeein (Eex) 3. brandkuil (N:Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
reet , rete , rîête
, (Gunninks woordenlijst van 1908) reet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîête Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
reet , rete
, reet, naad tussen planken. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
reet , riete , zelfstandig naamwoord
, de 1. korte periode, poos 2. smalle, gescheurde strook Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
reet , reet , zelfstandig naamwoord
, de 1. kier, spleet, smalle opening 2. (ruw) gat, achterwerk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
reet , reet , uitdrukking
, De zon schijnt een el ijje reet De zon schijnt al volop (aansporing om uit bed te komen); Hij hette rit in z’n reet Hij is erg onrustig en kan moeilijk op één plaats blijven Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
reet , riët , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, riëter , riëtsje , reet , VB: Dao zit 'nne riët ién 't kozyn, 't trêk hié versjrikkelik; spleet riët Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
reet , reet
, achterwerk Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
reet , reet , (ree~t) , vrouwelijk
, rete , reetje , 1. reet, scheur, kier 2. achterste, bilnaad Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
reet , reêt , zelfstandig naamwoord
, rete , reetje , kont ook achteroêt, baom, cent, fibberwari, gaât, kisse, kónjtj, stuver, vot, wanne Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
reet , reet , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, reête , reetje , achterwerk, kier Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
reet , reet
, ’t zal me m’n reet roeste! ’t laat me koud Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
reet , reet , zelfstandig naamwoord
, WBD III.1.1. lemma achterwerk - reet, Tilburg; WBD III.1.1. lemma bil c.q. dij – reet, ook in Tilburg; WBD III.1.1. lemma aarsspleet – reet, ook in Tilburg Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |