Woord: pracht
pracht , prach
, pracht. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
pracht , pracht , [zelfstandig naamwoord]
, prachtbaand; prachteg. , uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
pracht , prach , mannelijk
, pracht. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
pracht , pracht
, pracht Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
pracht , prach
, pracht. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
pracht , pracht , bijvoeglijk naamwoord
, zeer fraai, geweldig goed, mooi Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pracht , pracht , zelfstandig naamwoord
, de 1. schitterend exemplaar, in verb. als Wat een pracht van een boom! 2. iets prachtigs, schoons, in pracht en praol 3. schoonheid Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pracht , praacht , zelfstandig naamwoord
, pracht; MP gezegde - Òn et dörp de praacht, mar hier de maacht. (gezegd van Goirkenaren: het geld was op 't Goirke te vinden); Cees Robben – vól praol èn praacht; Cees Robben – 'zonder praol of praacht' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |