elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: poten 

poten , poten , [werkwoord] , jonge boomen planten (kool), of tuinvruchten, b.v. erwten, boonen, in den grond brengen; onderscheiden van het zaaijen der granen, erwten enz. op het land. Verpoten, het vroeger in den grond gebragte, op eene andere plaats verplanten. Poteling, mv. s, de tak van een boom, bestemd om in den grond gestoken te worden, ter voortbrenging van een nieuwen boom, b.v. wilgenpotelings. Fri. poot. Poters, aardappelen, bestemd om gepoot te worden. Pootgoud, de tot poten bestemde vruchten.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
poten , pòten , zwak werkwoord , poten.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
poten , paoten , zwak werkwoord , poten.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
poten , pootjen , met den poot naar zich toe trachten te halen, zooals bv. De katten doen; ook van een hond die een poot wil geven zonder dat dit van hem gevraagd wordt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
poten , poten , vruchten die te groot zijn om te zaaien of om andere reden één voor één, of in gering aantal bijeen, in rijen en op gelijke afstanden in den grond zetten; zoo poot men de appelen, boonen, sjelotten; ook wordt het van planten gezegd. Oostfriesch poten, paten; aardappelen, erwten, tuinboonen, enz. poten, enz.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
poten  , paote , poten. Ik paot er um ein, iemand slaan.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
poten , puatten , zwak werkwoord , poten
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
poten , pootjen , [werkwoord] , 1 met de poot naar zich toe halen, zoals de kat doet,; 2 vlug lopen; 3 voorzichtig lopen. De kat pootjet deur de snij; 4 elkaar de hand geven bij begroeting, (wat vroeger geen gewoonte was). As ie doar komen, mòi aaltied pootjen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
poten , poten , [werkwoord] , Eerappels, bonen, planten poten.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
poten , pòtn , zwak werkwoord , poten
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
poten , paote , paotde, haet of is gepaot , poten; iem. een oplawaai verkopen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
poten , poten , onbepaald werkwoord , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën) = aftellen voor het begin van een spel etc. Even poten, wie mag begunnen (Mep), z. ook ofpotten
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
poten , poten , paoten, potten , zwak werkwoord, overgankelijk , Ook paoten (Zuidwest-Drenthe, zuid), potten (Scho, Pdh) = poten, planten Halfweg mei keuj bonnen poten (Odo), Aj de eerappels te vroeg poten, kunnen ze joe wal ofvriezen (Klv), IJ kunt dik en wied poten dicht opeen en ver uit elkaar (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
poten , poten , werkwoord , poten
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
poten , paotn , poten (werkw.). Eerpels paotn achter de ploeg giet ’t gauwste. Met de ploeg wordt voorn langs aover de âkker emâk. De eerpelpaoters lek de eerpels in de vaore op bepaolde ofstand. Met de ploeg wordt er bouweerde op de eerpels egoojd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
poten , poote , werkwoord , poot, pootte, gepoot , poten
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
poten , pôôte , werkwoord , pôôt, pôôtte, gepôôt , tossen Zie paerdepôôte
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
poten , poote , planten
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
poten , pwôôte , poten , de pwôôte van ’n pèèrd = de benen van een paard- de pwôôte van ’n taofel of van n’n stoel = de poten van een tafel of van een stoel- ze zaogde de pwôôte onder zunne stoel vandaon = ze braken hem helemaal af- houdoe’w pwôôte thuis = blijf er met je handen vanaf-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
poten , poeate , poeatj, poeadje, gepoeatj , poten, beplanten
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
poten , poeëte , werkwoord , poeëtj, poeëtjdje, gepoeëdj , poten
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
poten , poeëte , pote , werkwoord , eerste vorm Weerts (stadweerts); tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; poten
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
poten , poote , zwak werkwoord , poten; WBD I:1427 maïs zaaien: (Hasselt) 'poowt?'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
poten , poten , twee jongens die de voeten een voor een voor de ander zetten; het is een hulpmiddel om de partijen voor een metsie te kiezen
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.
poten , paote , paotde – gepaot , poten
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal