elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pomp 

pomp , pompe , pompen , pomp.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
pomp , pōmp , pōmpe , gemetselde steenen of houten buis, ook van pomppannen, die onder wegen, dijken en dammen door gelegd worden voor den afvoer van water. Onder grondpomp verstaat men zoodanigen koker, duiker, onder eene vaart door, bv. Tusschen Scheemda en Zuidbroek. Landerijen, die haar water door eene pōmp, met eene enkele sluisdeur voorzien, loozen, heeten te liggen onder die of die pōmp. Dit was o.a. vroeger bij het Reitdiep het geval; Pomptil; bruggetje tusschen Middelstum en Loppersum, (zie: til) Vgl.: Order enz. op de Schouw van Wegen, enz. in Drente, art. 5: Grondpompen en voorts alles hetgeen tot een middel gebruikt wordt om het water dwars door de Weg, naar elders af te leiden.
Zegswijs: loop noa de pōmp (bij v. Dale: brui naar de pomp), zoo verzachtend mogelijk voor de verwensching: loop noa de moan, loop noa de hel, enz. Zie ook: stiekelsporen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
pomp , pompe , mannelijk , Pomp. Op de vraag: Hoe laat isʼt? hoort men vaak gekscherend antwoorden: Ketier aover de pompe. of Op slag prumen ʼt zal zoo rezînen slaon.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
pomp , pomp , (pòmp) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Ook: holle houten buis tot doorlating van water in een dijk. Wordt b.v. een stuk sloot afgedamd, terwijl er een doorloop blijven moet voor het water, dan legt men een pomp. || Dat niemant … enige pompe off openinge in de gemelde dijk sal moge make, Hs. keur v. Westzaanden (a° 1728), archief v. Wormerveer. Ook sullen de voorsz. weelen mitsgaders de pompen tweemael des jaers geteert en geschilpt moeten weesen, idem (einde 17de e.), aldaar. – Deze bet. wordt niet door VAN DALE opgegeven, doch is ook elders bekend. || De Pompen, leggende in eenige Polders van de Zijpe, ende daar door Schermeer-Water ingelaten wert, Octr.v. d. Oude Zijpe, Titel 11, art. 2 Item soo sal een yegelijk aan zijn Pomp moeten houden een goet ende bequaam Slot, ald., art. 4 (a° 1710). Ende sullen alle de gene … ghehouden wesen de selve Pompen t’allen tijden tot vermaninghe van Dijckgraef ende Heemraden wederom op te nemen ende de plaets dicht te maken, ende soo lange de selve ligghen niet vermoghen nae S. Jacob eenich Water in te laten, maar hunne Pompen wel dicht toe te houden ende te stoppen, Keuren v. d. Beemster, art. 97 (a° 1616). Evenzo in Friesl. en Gron. pomp, in Oost-Friesl. pumpe. – Vgl. de samenst. hangpomp, turfpomp.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
pomp , pomp , (pòmp) , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Stomp, stoot met de gebalde vuist of met de elleboog. Zie pompen. || Hou op, of je krijge ’en pomp. Hij gaf me toch zo’n harde pomp. – Zo ook in Friesl.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
pomp , pompĕ , pomp.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
pomp , pompe , mannelijk , Pomp. Op de vraag: Hoe laat is het? hoort men vaak gekscherend antwoorden: Ketier aover de pompe; of: Op slag prumen, ʼt zal zoo rezînen slaon.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
pomp  , pômp , pumpke , pomp, Loup nao de pômp, ga heen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pomp , poompe , vrouwelijk , pöömpien , pomp. ook: waterplant (plomp)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
pomp , pomp , pombe , [zelfstandig naamwoord] , 1 pomp. Loop noa de pomp! = loop naar de maan. Op ‘t Hogeland: Loop noa de pomp En vang stiekelspoorns ien klomp!; 2 duiker, onder een weg door; zie grondpomp. In ‘t Westerkwartier heet een grote duker; een pomp of piep verbindt sloten-; 3 meerdepomp (Hogeland), toestel om meerten te vangen. Er is n lebke in, een plankje waarop een mus of een ei vastgezet wordt. Zodra de meert er op stapt, klapt de pomp dicht; 4 (Stad) verouderd; met planken overdekte straatgoot. || meerdepomp
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pomp , poompe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , puempken , pomp
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
pomp , pómp , vrouwelijk , de pómp, het aanbrengen van kleine veranderingen om een nieuw kledingstuk passend te maken, zie: pompjee.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
pomp , pómp , vrouwelijk , pómpe , pumpke , pomp. De pómp is aaf, sjöt gėt waater drin: door het niet goed functioneren (afsluiten) van de voetklep in de pompzuiger loopt het water terug in de pompput en zuigt bij het pompen lucht. Door er water in te gieten, drijft men de lucht onder de zui
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
pomp , pumpie , pompje.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
pomp , pomp , pompe , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook pompe (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) = pomp An een pomp zit boven de terugslagklep een slegel, een zoegerstang, een zoeger of emmer, de mond en het hart (Sle), ’s Winters musse wij wat water in de pompe doen um weer wat water uut de wieke te kriegen (Hgv), Der stiet gien koppien bij de pompe (Coe), Loop naor de pompe verwensing (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pomp , pomp , pompe , 0 , pompen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook pompe (Zuidwest-Drenthe) = houten duiker onder een weg of een dam, ook gezegd van een moderne stenen duiker en drainagebuis Het waoter wol niet vort, omdat de pomp verstopt was (Row), Wij moet even een paar pompies under die weg deurleggen (Sle), Allennig een holten duker nume wij pompe (Bro), Under dizze weg lig nog een pomp. Astond wordt er betonnen dukers legd (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pomp , pompe , pomp
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
pomp , pompe , pumpien , pomp.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
pomp , pompe , zelfstandig naamwoord , de 1. pomp (om vloeistoffen op te pompen) 2. fietspomp 3. benzinepomp 4. houten duiker onder dammen, wegen enz., ook wel van beton, steen 5. in gele pompe gele plomp; pompien, et 1. kleine pomp 2. fietspompje
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pomp , poomp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , poompe , peumpke , pomp , VB: Vreuger sjtoûng aon de Pötsjtèg, bié Wöm Pleumëkers en bié Trûi van d'n Hollender 'n poomp aon de sjtraot.; drinkbakje (voor vogels) poomp VB: 'r Syske lêsjde z'nnen doës aon 't peumpke; spanjolet VB: Mêt 'n poomp wörde oëpesjlaonde dëure en vinsters toûwgemak.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pomp , pompe , zelfstandig naamwoord , pumpien , pomp.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
pomp , pómp , vrouwelijk , pómpe , pumpke , pomp , Loup nao de pómp. Minse die vreuger zelf gein pómp haje, ginge nao de pómp inne buurt water hoeale.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
pomp , pómp , zelfstandig naamwoord , pómpe , pumpke , pomp; laup nao de pómp! – loop naar de maan!
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
pomp , pômp , poomp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , pômpe/poompe , pûmpke , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); pomp
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
pomp , pomp , zelfstandig naamwoord , pumke , pomp; Frans Verbunt – êene slag meej de pomp gift vur tien man saus; pumke; verkleinwoord; pompje; et pumke is van men fiets gejat; Dirk Boutkan (blz. 28) uit het cluster mpk wordt de p verzwegen: pumke
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
pomp , pómp , pómpe , pumpke , pomp
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal