elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pissen 

pissen , pissen , zwak werkwoord , zie mîgen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
pissen , pissen , Spreekwoord: Pissen gait veur dansen = het noodzakelijke gaat vóór alles. Hfft. (Oudfr. Sprw.): Pissen for donsjen, sey de faam = vrijen voor dansen, zegt het meisje. Wassenb.: Piseljen, for donsjen, sey de Faam, en op bladz. 76: piselen, in het Oud-Friesch piseljen, voor: kouten, eigenlijk: keukenen, dat is zich in de keuken ophouden; Kil. pysel, pisel = kokene, vertrek waar gekookt wordt, keuken. – Naar ’t mij voorkomt dienen wij met ons spreekwoord bij de letterlijke beteekenis van het woord te blijven, zij het dan ook eene wisseling met het Friesch piselen of pyselen. Altijd toch hooren wij het zeggen in den zin van: de natuurlijke verrichtingen lijden geen uitstel, daarvoor moet men alles laten staan. Zegswijs: de pot vêrbie pissen = eene dwaasheid begaan, een verkeerden stap doen, door eigen schuld bedrogen uitkomen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
pissen , pissen , zwak werkwoord, transitief , vgl. een zegsw. op kijken.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
pissen  , pisse , Naeve et pötje pisse, iets verkeerd doen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pissen , pizzen , [werkwoord] , pissen. Pizzen gaait veur dansen = eerst het nodigste! Hai het pòt verbie pist = hij heeft een dwaasheid uitgehaald. Ie maggen nait roeken, woar zai pist = zij acht zich veel te hoog voor u. Zai kin op n stuvertje wel pizzen = zij is heel nauwgezet. Ie kinnen der beter van pissen as van n kòrstje brood, schertsende aanbeveling, om nog een kopje te nemen. Ik zel die mörn vroug pizzen loaten (Hogeland) = vroeg wekken. Pizzennood = “hoog water”. Wat helpt flòiten, as ‘t peerd nait pizzen wil? Zie flòiten.Schertsend: Ain pis, aal pis, Nait pis, jeude is.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pissen , pissen , op een blauw steentje pissen, zich eerst nog eens beraden (1914) (Mij bekend als: je moet maar op een blauw steentje pissen, tot iemand, die driftig wordt. Het zoeken van zo’n steentje eist tijd en leidt af.)
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
pissen , pisse , urineren, wateren; pissen Névven ’t pötje pisse naast het potje pissen (= een fout maken); motregent ’t piest al d’n héllen dag Het motregent al de hele dag.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
pissen , pizn , TL 756: Schertsend: “Ain pis, aal pis, / Nait pis, Jeude is.”
Bron: Meijer, J. (1984). Tolk van ’t Olle Volk – Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Heemstede
pissen , pisse , werkwoord , 1. Urineren. 2. Hard regenen. Zegswijze ’n Hollandse joôn pist nooit allien, als een (jonge)man moet wateren, blijkt dat vaak aanstekelijk te werken. – Bezaaien de pot pisse, iets ongepasts doen een flater slaan. – Je hewwe bepaald (zeker) ’n oud woif zien pisse, gezegd tegen iemand met een zweertje op het ooglid (verouderd). – Al pist ie in heur klomp, al maakt hij het nog zo bont met haar, ze accepteert alles van hem. – Ze pisse op ien potje en lege ’m samen, ze doen alles samen, ’t is twee handen op één buik. – ’t Pist van de lucht, het regent dat het giet. – De voege uit de stiene pisse, met een sterke straal (langdurig) wateren.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
pissen , pisse , pisde, haet of is gepis , urineren. Laot ’m mer ’ns op ’ne blaue sjtein pisse, dat kuilt aaf: laat hem maar eerst afkoelen, wordt gezegd, als iemand erg kwaad is. Laot ’m mer ’ns oppẹ bėssem pisse: idem. “Et sjmaak, of wènt dich ’n éngelke oppẹ tóng pis” wordt
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
pissen , pisse , urineren, gezegd van een persoon
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
pissen , pisse , werkwoord , pissen. 1. Dinges hè lillek neejve ’t pötje gepist. Dinges heeft ’t er lelijk naast gedaan. 2. Sjefke is ’r schielek tussenöt gepist. Sjefke is ’m gauw gesmeerd. 3. Pis nòòt teejge-n-heijlig höske want ’t drèugt nòòt mir òp. Heb respect voor je overheden, want als je dwars gaat liggen wordt dat nooit vergeten.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
pissen , pissen , zwak werkwoord, onovergankelijk , plassen Even over de bevreuren karbietlantèern pissen (Dwi), Ik mur even pissen, waor zu’k det even doen kunnen hier? (Ruw), Een middel tegen moek is: mit sodawaoter uutbounen en der tegenan pissen (Eco), Vrouger was ‘pissen’ heil gewoon, noe ‘plassen’ de meisten (Nor), Dat kleine akkertien, daor kuj wal dwars overhen pissen (Pdh), Eine dei gekheid hebben kan, keun je wal in de buutse pissen (Bov), Wat een sufferd! Die kuj wal in de buus pissen (Bui), Pissen gaait veur daansen het belangrijkste gaat voor (Eev), Laot oe niet in de pette pissen (Die), ...in de kouse pissen (Eli), ...in de klomp pissen belazeren (Gie), Hij was pissen verdwenen (Flu), Hij hef naost de pot epist iets verkeerds gedaan, een fout gemaakt (Dwi), Ie hebt gien kaans bij die meid. Ie magt nog niet roeken, waor zij pist (Hgv), Hij hef hum niet allend mit pissen versleten van een man met veel kinderen dan wel van een rokkenjager (Mep), Gelukkig dat de wereld rond is, aanders piste hij ook daor nog ien de hoeken (Ruw), Meuit niet weerd, de muggen pist het regent licht (Anl), Ze pissen met ’n baaiden in ein pottie zijn het goed met elkaar eens (Row), (zelfst.) Een pèerd over het pissen jagen niet de tijd gunnen om te plassen (Sle) *Aj tegen de wiend in pist, kriej de brook nat als je niet luistert naar goede raad (Dwi); Der mag ook niks meer, ook achter de karke pissen niet (Mep); IJ kunt er beter van pissen as van een körstien brood gezegd van drank of bij een uitnodiging om iets te drinken (Emm); Een goeie Drent pist nooit allend (Sle); Een nakende kerel kuj niet in de buse pissen je moet niet iets onmogelijks willen (Ruw); Krom benen pist heur op ’n liekst in de hozen (And)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pissen , pissen , plassen. As ge unne pestóór tegen zunne toog pist, dreuget noit mèr op, zegt men wanneer iets niet meer goed gemaakt kan worden. toen pissen plassen wier, ist gezeik begonnen, toen alles op een andere manier moest, begonnen de problemen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
pissen , pissen , wateren, plassen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
pissen , piese , werkwoord , spr: Ge kunt ’r beeter van piese, as van ’n kostje brwood. Aanmoediging om een glaasje te drinken.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
pissen , piesse , plassen , Vur ge nô bèd gô moet'te ammel gôn piesse, anders bléd'de d’n hillen aovend lóópe. Voor je naar bed gaat moet je gaan plassen, anders blijven jullie de hele avond lopen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
pissen , pissen , piesen , werkwoord , urineren, bijv. Pissen gaot veur daansen naar de wc gaan gaat altijd voor, ook: wat het eerst nodig is, moet het eerst worden gedaan
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pissen , pisse , uitdrukking , Buite de pot pisse Iets doen dat verboden is; Je ken d’r beter van pisse as van een korsie kaes Je kunt er beter van pissen dan van een korstje kaas (wordt gezegd bij het presenteren van een drankje)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
pissen , pisse , werkwoord , pisde, gepis, pissenterre , urineren , VB: Ién z'n brook pisse van 't laachte Zw: Nëve de pot pisse: achter het net vissen
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pissen , pisse , plassen (urineren)
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
pissen , piese , plassen
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
pissen , piese , pissen , ’t Piest persas. Het past precies. Woordgrapje.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
pissen , pisse , pistj, pisdje, gepistj , pissen, plassen, urineren , Pis mer op eine baesem: gezegd als men iemand zijn zin niet wil geven. T’r tössenoet pisse: stiekem weggaan om iets niet te hoeven doen. Zich örges langs pisse: zich ergens langs strijken.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
pissen , pisse , werkwoord , pisj, piszje, gepisj , plassen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
pissen , piese , ga jij maar op ’n blauw steentjie piese!, stel je niet aan!
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
pissen , pisse , zwak werkwoord , "pissen, urineren; Van Delft - ""Wie tegen 't heilig huiske pist, heeft z'n erwten uit van dien kant en kan z'n biezen wel pakken, want hij wordt toch met den nek aangekeken."" Dit is: Wie in strijd met de kerkelijke geboden handelt (of in engeren zin: wie de bedienaren der Kerk weerstreeft of tegenwerkt), kan het op den duur niet op dezelfde plaats uithouden. Hij doet het best te vertrekken, wijl hij dan van die zijde toch geenerlei hulp meer te wachten heeft. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929); De Wijs – (Gehoord aan ’n bar) Ik zal er nog inne vatte waant ik kan er beter van pisse as van ’n korsje brôôd (17-10-1966)Frans Verbunt: ge kunt er beeter van pissen as van en körsje brôod; Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992): pisse ww - pissen; WBD III.4.2:38 pisse - ook: 'zeiken', 'plassen', 'leuteren'"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal