Woord: overweg
overweg , over weg
, Met iemand niet over weg kunnen = met iemand niet overëen komen, niet kunnen geraken; Met iets geenen weg weten of met iets niet weg kunnen beteekent: Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
overweg , overwegs , [bijwoord]
, in de Spw. 'mit ein neit overwegs kunnen', niet overeenkomen, elkander niet kunnen verdragen. Eig. niet met elkander kunnen reizen. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
overweg , overweg
, zie: overree. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
overweg , euverwaeg , (accent op euver)
, spoorwegovergang. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
overweg , euverwaeg , (accent op waeg)
, Wej kunne goed euverwaeg, wij harmonieeren. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
overweg , euverwaech , mannelijk
, euverwaech , overweg. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
overweg , overweg , bijwoord
, in overweg kunnen = 1. op kunnen schieten Kanst der slecht met overweg, het is een mispel van een kerel (Zui), Oes kluppie kan gooud met mekaor overweg (Rol) 2. ergens goed mee kunnen omgaan Zo’n karweigie is wat veur Jan, die kan der met overweg (Hijk), Hie kan goed met de naald overweg kan goed naaien (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overweg , overweg , 0
, 1. spoorwegovergang Ik mus even wachten bij de overweg, de trein kwam der an (Emm), Bij de aoverweg waren bomen dichte (Hol) 2. recht van overpad Wij hebt daor overweg over die akker, wij hebt recht van overweg (Sle), z. ook overpad Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overweg , overweg
, (Zuidoost-Drents zandgebied), in *Gauw overweg en lang in de harbaarg (Sti) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overweg , overweg , overdeweg, overwege, overwegens , bijwoord
, overweg Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
overweg , overweg , zelfstandig naamwoord
, de 1. spoorwegovergang 2. overpad, pad over het bezit van een ander Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
overweg , overweeg , bijwoord
, overweg Die broers kenne goed memmekaor overweeg Die broers kunnen goed met elkaar opschieten Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
overweg , uüverwèg , bijwoord
, onderweg Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
overweg , uüverwëg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, uüverwèg , uüverwègske , overweg , uüverwëg Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
overweg , aoverweg , zelfstandig naamwoord
, overweg, spoorwegovergang. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
overweg , [spoorovergang] , uueverwaeg , mannelijk
, overweg, spoorovergang , Good mèt emes uueverwaeg kónne: goed met iemand kunnen opschieten. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
overweg , uëverwaêg , uëverwaeg , bijwoord
, (klemtoon op de laatste lettergreep) overweg (bijwoord): dao kan ich neet mèt uëverwaêg – daar kan ik niet mee overweg Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
overweg , uëverwaêg , uëverwaeg , zelfstandig naamwoord
, uëverwaeg , uëverwaegske , (klemtoon op de eerste lettergreep) overweg Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
overweg , oeëverwieëg , overweêg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, oeëverwieëge/overweêg , overweêgske , eerste vorm Weerts (stadweerts); tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; overweg Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
overweg , ooverweg , zelfstandig naamwoord
, overweg; Den ooverweg waar wir dicht. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
overweg , euverwaeg
, overweg Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |
overweg , uvverwaeg
, overweg (kunnen) Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |