elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ouders 

ouders  , elders , ouders.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
ouders , haait en mem , heit en mem , [zelfstandig naamwoord] , ook als koppeling haiten-mem (Westerkwartier) = vader en moeder, tot in ‘t midden der l9e eeuw; dan vrij vlug verouderd evenals bebbe of beppe en bes. West-Westerkwartier heit.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ouders , ollen , òlders , [zelfstandig naamwoord] , 1 ouders; òllers (Westerkwartier), elders ook òlders, onder Holl. invloed; Zien òllen willen ‘t nait lieden. Spr. Zok ollen zok kinder = de appel valt niet ver van de stam.; 2 volwassenen. Eerst òllen, din kinder. Spr. Zo as de òllen zongen, Zo piepen de jongen.; 3 van òllen tot kòllen = al maar door. Ik mos wachten van òllen tot kòllen. || òlder
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ouders , auesj , ouders.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ouders , [vader en moeder] , áúwers , áúwlúíj , ouders
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
ouders , aojers , ouders
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal