elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: orgeldraaier 

orgeldraaier  , olgerdreier , orgeldraaier.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
orgeldraaier , órgeldreeër , mannelijk , órgeldreeësj , orgeldraaier; janhagel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
orgeldraaier , orgeldreier , orgeldraaier.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
orgeldraaier , örgeldrèeier , 0 , orgeldraaier De orgeldreeier kwamp mit een bakkien an de deur um geld (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
orgeldraaier , orgeldri’jer , zelfstandig naamwoord , de; orgeldraaier
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
orgeldraaier , örgeldreier , zelfstandig naamwoord , orgeldraaier, orgelman. Zie ook: örgelspöller.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal