elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: nopje 

nopje  , nöpke , nopje.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
nopje , nopje ,   ,   , (doen), ’n kort slaapje doen, ’n middagnopje bv. – vgl. piepslagje.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
nopje , nöpke , nöpkes , (verkleinwoord) pluisje, vlokje
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
nopje , nöpke , zelfstandig naamwoord, verkleinwoord , Henk van Rijen: nopje; WBD III.1.4:191 - in zijn nopjes zijn = vreugdevol zijn
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal