Woord: noodstal
noodstal , noodstal
, De plaats, waar de paarden, om beslagen te worden door nood, door geweld, bedwongen of gedwongen worden. Men zegt hiervoor, bij verkorting, veel noost Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
noodstal , noeëdstal
, houten geraamte waarin het paard geplaatst wordt om te worden beslagen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
noodstal , noodstaal , neustaal , [zelfstandig naamwoord]
, hoefstal. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
noodstal , noodstaal
, kleine ruimte in hoefsmidse, waarin een onhandelbaar paard wordt gehesen en vastgebonden om beslagen te worden Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
noodstal , nootsjtal , mannelijk
, nootsjtel , hoefstal. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
noodstal , nòtstal
, uit balken bestaand bouwsel waarbinnen het paard wordt vastgebonden als het beslagen moet worden. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
noodstal , noodstal , 0
, tijdelijke stalling voor (uitgebroken) vee of voor paarden bij een smid Nao de braand heb wij eerst een noodstal bouwd (Hoh), As het vee bij de weg lop, wordt het naor de noodstal braacht (Bor), Wij hebt een zieke koe, daor hew een noodstal veur maakt (Emm), Bai de smid stun een noodstal veur onwillige peerden (Rod), Noodstal (...) dat waren veier dikke paolen (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
noodstal , noodstal , zelfstandig naamwoord
, de 1. noodstal, hoefstal 2. extra stal 3. nieuwe, tijdelijke stal, in afwachting van definitieve bouw 4. schutstal Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
noodstal , noedsjtaal , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, noedsjtel , noedsjtelke , hoefstal , VB: De pêrd woerte ién de noedsjtaal gezat en daan woerte ze besjläoge. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
noodstal , noewedstal
, noodstal Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
noodstal , noeadstal , mannelijk
, smidsstal om paard te beslaan, zie ook hoofstal Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |