elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: noedel

noedel , noeddel , Och doe noeddel, och heere mijn tijd.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
noedel , noedel , [zelfstandig naamwoord] , vleinaam voor de zuigeling: mien lutje noedel; ook noei. || Noeke , (Hogeland, Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal