Woord: noden
noden , nooje
, Nooden. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
noden , neuden
, de mogelijke schade voor zijne rekening nemen, voor iets dat geldswaarde heeft, instaan, borg voor wezen. Friesch: ergens noed van staan = noed voor hebben. Zie: neud. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
noden , noden , zwak werkwoord
, Zie de wdbb. || Tast maar toe as je trek hebbe in iets: we noden niet (wij zetten niet tot nemen aan). – Zich noden laten, herhaaldelijk op iets laten aandringen. || Kom, laat je niet zo noden: neem nog ’en taartje. – Evenzo in Friesl. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
noden , nuëje
, uitnoodigen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
noden , neuden , [werkwoord]
, 1 de neude voor zijn rekening nemen. Dij ‘t goud het, mout ‘t neuden = die vee heeft, heeft ook nu en dan schade. Een boer, die zijn vee niet verzekert, zegt: Men mout al zoveul neuden.; 2 in de nooddruft voorzien van. In de kraant staait n advertintsie, dat e zien vraauw nait laanger neuden wil. Ik wil hom veur gain doezend gullen neuden = al geef je mij f 1000, dan wil ik nog zijn schulden niet voor mijn rekening nemen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
noden , nuîje
, genèûjd/genuîd , (uit)nodigen; genèûjd uitgenodigd. De hél femilie waar genèûjd De hele familie was uitgenodigd. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
noden , neue
, neude, haet of is geneut , uitnodigen. Got en alle luu waare geneut: iedereen was uitgenodigd. Veer waaren és femieje geneut: wij waren uitgenodigd, alsof we tot de familie behoorden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
noden , nuëje , oêtnuëje
, verzeuke um te kome. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
noden , nuuëje
, iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen of een feest bij te wonen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
noden , neujen
, uitnodigen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
noden , nuje , werkwoord
, nuujde, genuujd , uitnodigen , VB: Ich heb m'n taant vuur de Broonk genuujd. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
noden , nooje
, noden, uitnodigen. in de uitdrukking “zèède genoojd?”, “ben je uitgenodigd?”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
noden , nooie , nèùje , werkwoord
, uitnodigen (West-Brabant); nèùje; uitnodigen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
noden , nuueje
, nuuetj, nuuedje, genuuedj , uitnodigen, zie ook oetnuuedige , Emes oppe broelof nuueje. Hae lieëtj zich neet lang nuueje: hij is vlug bereid om op de uitnodiging in te gaan. Neetgenuuedj is ouch hie. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
noden , nuuëje , werkwoord
, uitnodigen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
noden , neuje , zwak werkwoord
, Dialectenquête 1876 - de genoddigde gaaste; WBD III.3.1:39 'noden', resp. 'uitnodigen, verzoeken, vragen' = uitnodigen; B neuje - neude - geneujd; ik neu, gij/hij neut; A.P. de Bont: nö.je(n) zw.ww.tr. 'neuien' - noden, (uit)nodigen; Taalk. Mag. I:319 - NEUGEN = aanzoeken Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
noden , nuueje
, nuuejde – genuuejd , uitnodigen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |