elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: net 

net , net , juist, precies. , Mijn kleed is net als ’t uwe. Het is net 10 ure geslagen. Krek heeft hier dezelfde beteekenis.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
net , net , knap, oppassend: nen netten jongen, een jong mensch, op wiens leven niets te zeggen valt.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
net , net , [bijwoord] , juist, ter regter tijd.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
net , nette , onzijdig , net.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
net , net , in: doar ken j’ net op an, schertsend zooveel als: dat kunt ge begrijpen! er komt niets van! – zoo is ’t net, of: zoo is ’t moar net (of: zoo is ’t moar krekt ), als volmondige instemming met den spreker; da’s net niks = dat is zeer gemakkelijk; ook: dat heeft niets te beteekenen; ’t muit mie net zoo = het spijt mij geducht; ’k heb net zoo’n kopzeerte = ’k heb erge hoofdpijn; ’t is hier net zoo kold = ach wat is het hier koud! ’t regende net zoo = het regende hard; ’t zit net zoo mooi (nl. het kledingstuk); de appel is net zoo zoer = heel zuur; (’t portret) is net zoo dudelk = sprekend gelijkend; zij smōkken kander net zoo = zij kussen elkander dat het klinkt. – Het woord krijgt steeds den klemtoon, en staat hier in bovenstaande elliptische zinnen voor: juist; zoo ’s ’t net =’t is volkomen waar wat gij daar zegt, dat is juist den spijker op den kop geslagen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
net , net , bijwoord , Juist, precies. Zie de wdbb. || Ik kom er net vandaan. ’t Moet maar net uitkommen. Dat ken ik je zo net niet zeggen. Hij kijkt zo net (nauw) niet. Dat komt er zo net niet op an. Net dat ik ’et zei, kwam ze binnen. – Ook elders gebr. – Vgl. nettem.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
net , net , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zie de wdbb. en vgl. de samenst. batnet, flouwnet, foezelnet, gluurnet, keernet, leusnet, plempnet, SCHAKELNET op schakelen, scheernet, schrobnet, schutnet. – Het verkl. netje, en daarnaast kerkenetje, is ook gebruikelijk in de zin van kerkzakje. || “Wat heb-je in ’t netje ’edaan? Ik ’en cent.” Evenzo in Waterland (Taalgids 6, 309).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
net , net , o.a. in zoo’s ’t moar net of krekt! afgekort: zoo is ’t moar (klemt. op is) = juist! dat is de waarheid!; zie ook krek *; voorts versterkend in de uitdrukking nèt zoo, (Ned. “toch zòò”), bvb.: ’t spiet mie nèt zoo (zie o.a. bij gammel *), waarmede te vergelijken is: ’t regent net wat ’t ken = zoo hard als ’t kan; vergelijk ook opan ; in Gelderland o.a. net!, o nèt! = juist!, o zòò!
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
net  , nit , net (vischnet).
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
net , net , net. ’n Net määchien; net einder: precies hetzelfde; net zoo: erg. Trekke di ån, dů zötst der net zoo slodderig üt
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
net , nette , vrouwelijk , net (bijvoorbeeld visnet)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
net , net , zelfstandig naamwoord onzijdig , Hai vist achter ‘t net. Hai wil wel zo: bie nacht visken en overdag netten dreugen! gezegd van een nachtbraker.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
net , net , 1 net, zindelijk. Nedde mìnsken.; 2 juist. Dat is net niks = dat betekent niets. Zie net gliek. Zo is ‘t moar net = zo is het. ‘t Regent net wat ‘t kin = zo hard het kan. Net aan! = juist!; 3 zo even. Hai is net in hoes komen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
net , net zo , 1 juist zo. Ik heb net zo’n bouk.; 2 zeer. Ik bin net zo muide. ‘t Muit mie net zo = ‘t spijt mij zeer. ‘t Pertret is net zo dudelk. Net zo wel = even goed.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
net , net , zijn buik zolang in een netje hangen, nog even moeten wachten met te gaan eten (1905).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
net , ja net! , juist ja! ja net! Dè hádde gedocht! Dat had je gedacht!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
net , net , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Ook: inderdaad, zeker, precies (wat je zegt). | ‘Is ie niet trouwd an ’n De Witje?’ ‘Dat is ie net’. ‘Hai ken ’t best betale, vind ik’ … ‘Zô is ’t maar net’.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
net , nët , onzijdig , nëtter , nëtje , net.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
net , nit , net, geboorteomhulsel van het veulen, vlies waarin het kalf zit als het geboren wordt.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
net , nette , 0 , (N:Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = zwart zijden mutsje met kant en een grote pluim opgemaakt, wordt zelden meer gedragen (N:Zuidwest-Drenthe), ook Een nette is een hoodtie over het ooriezer hen, zwart as ze in de rouw waren en aans mooi gebloemd (Pes), z. ook benet
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
net , netties , bijwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied) = zoëven Wij hebt er (zo)netties nog hen west (Sle), z. ook zonet
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
net , net , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. keurig Hij hef een net pak an (Wes) 2. zindelijk, proper Het was daor een nette boedel, ok op stal (Dal), Het was een net vrommes, het was der altied hemmel en schoon in hoes (Hijk) 3. beschaafd, fatsoenlijk Goh, en het was altied zo’n net maagie (Noo), De neie buurman is een net persoon (Scho) 4. juist, precies Dat bedoel ik non net (Oos), Net waj zegt (Bei), Zo is het maor net, zei mie pa (Ass), Woj dat zo had hebben? Jao net (Bro), Het glimt mooi, het is net zulver lijkt wel zilver (Bco), Hij is mij toch net even te nao kommen (Klv), Dit touw is nou net, wat ik neudig bin (Eex), Die bank zit net goed precies goed (Wtv), Hij was net op tied (Flu), Die jas past mij net a. komt van pas b. past precies c. is te nauw (Man), Ik kun mor net over die briede sloot springen nauwelijks (Dro), Hij kwam der mor net antou (Eel), Zo net komt dat non ok niet precies (Wee), Ik wol net even kieken of ze der ankwammen juist (Sle), Hij is net zien va precies zijn vader (Uff), Hij döt dat net zo as zien vao (Emm), Ik gooide de cent net op de streep (Dwi), Net goud dat die hond hum beten hef, hij pleug hum ok altied (Bov), Hij dee net of hij hum kende (Emm), Ik weit net zoveul as hij (Erf), Het was net twaalf uur a. precies twaalf uur b. net voor twaalf uur c. net na twaalf uur (Sle), Henk kriej niet met, mor Tiemen net zo min ook niet (Gro), Het is mij net geliek, waor as wij hen gaot het maakt mij niet uit (Bei), z. ook neggeliek, Het is mij net zölfde, wat as dou dust egaal (Coe) z. ook netzölfde, Van middenstanders kuj dat net zowal zeggen eveneens (Sle), z. ook zowal 5. zojuist, zoëven Ik heb ze net een borreltie in eschunken (Wap), Hij wol mij nog helpen, maor ik had het net daon ik was net klaar (Zwig), Het scheut mij net nog deur de gedachten (Hijk) 6. in net niks helemaal niets Het gef mij net niks, hoe aj het doen het kan mij niet schelen (Bui), Dat hef er nou net niks mit te maken (Pes) *Zo is het mor net, een lange metworst en een kört gebed goed eten is belangrijker (Hgv), z. ook bij netties
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
net , net , 0 , netten , 1. net Wij hadden veul vis in het net (Zui), Vrogger met paosen hadden kinder een net, woor of ze eier en neuten in hadden (And), Wij doet een net over de kastenboom tegen de vogels (Man), De boerinnen haren vroeger een nettien an de fiets, dan kregen ze de rokken niet in het rad (Hijk), Een net veur tennissen (Eco), Je kunt sinaasappels in een net kopen (Gie), As een koe de boel [baarmoeder] oetwarken wil, wordt er een nettien veur het vasel bunden (Oos), Hie scheut dwars deur het net hen bij het voetballen (Anl), Bewaopening in beton is ok een net (Gas) 2. weefsel om de ingewanden Der zat een breuk in het net (Sle), An het net zit vaeke van dat plokkevet (Die) 3. elektriciteitsnet Het is op het net eslaone gezegd van de bliksem (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
net , net , juist, zopas
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
net , nette , zelfstandig naamwoord , net
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
net , nètje , zelfstandig naamwoord , spr: Da’s zwoo zeeker as ’n scheet in ’n nètje. Dat is helemaal niet zeker. spr: zie: scheet.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
net , net , zelfstandig naamwoord , et 1. net, netwerk e.d. 2. darmscheil
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
net , nette , zelfstandig naamwoord , de; zwart zijden mutsje met kant en een grote pluim
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
net , net , bijwoord , precies
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
net , nêt , zelfstandig naamwoord, onzijdig , nêtte , nêtsje , net , VB: Zjoke Donnej sjtrikde zelf z'n nêtte vuur vuügel te vange.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
Net , [persoonsnaam] , Nèt , Netty
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
net , nèt , net, weefsel met mazen , ’t Nèt óp gòn. Van internet gebruik gaan maken.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
net , nèt , nètjes , keurig, juist, precies, fatsoenlijk, keurig netjes , Ik woon in ’n nètte buurt. Ik woon in een keurige buurt., Zoo ist mèr nèt! Zo is het nou precies! Vaak met spottende ondertoon gezegd., Nèt goewd. Precies goed. Dit kan letterlijk of sarcastisch bedoeld zijn., Wa gèij dôr doet is nie nètjes. Wat jij daar doet, is niet fatsoenlijk.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
net , net , bijwoord , 1. net; 2. preuts; net en wel, goed en wel; net niet, zeker niet.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
net , net , netter, netst , 1. mooi, knap 2. net, juist , Det is ei net maedje. Det zooj dich net staon, des se dich dao nog ins lieëts kieke.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
net , nèt , onzijdig , nètte , nètje , net , Ein haornètje, ei vèsnètje.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
net , net , bijvoeglijk naamwoord , nette , 1. mooi: ein net maetje – een mooie meid; det maetje is niks nets – dat meisje is helemaal geen schoonheid; det zeuj dich net staôn – dat zou je sieren, dat ben je eigenlijk verplicht tegenover anderen ook sjoeën 2. aardig: det vinj ich neet net van dich – dat vind ik niet aardig van je
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
net , net , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , juist, knap/mooi
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
net , nét , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , nétte , nétje , net
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
net , nèt , bijwoord , precies; Cees Robben – ’t Is net zôô ge zegt (19720421)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
net , net , zo-even
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal