elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: morgen 

morgen , morrege , meurge , Morgen.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
morgen , s meurgens , s Morgens.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
morgen , maargen , maantiid, heden morgen. Maan, morgen van den volgenden dag. Ook monne, Fr. demain.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
morgen , mergen , morgen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
morgen , margen , mannelijk , morgen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
morgen , mörgen , mör’n , morgen; mörgen de dag, of: mörgen an de dag = vast, stellig, zonder uitstel morgen. Engelsch morn, en: morning; mörgen brengen! zooveel als: ik zou je danken! daar kan (of: kon) niets van komen, ’t lijkt er niet naar. (Maastrichtsch mörgen vreug = neen, ik verkoop het u niet.) Bij v. Dale: ja wel (morgen brengen.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
morgen , ’smörns , ’s morgens; zoo ’snachs, ’soavens, ’smiddêgs.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
morgen , mörgens , mör’ns , des morgens, en meervoud van: morgen; Zegswijs: dōnkere mörgens, mooie doagen; Oostfriesch düster mörgens gefen moje dagen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
morgen , margen , mannelijk , Morgen. Ook als landmaat is in dit woord Ndl. o = a.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
morgen , morgen , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zie de wdbb. Ten O. van de Zaan werd gerekend bij Waterlandse morgens van 600, ten W. bij Hondsbossche morgens van 800 □ roeden. – Vroeger ook in de vorm mergen; vgl. Priv. v. Westz. 316 (a° 1637): “na de Mergen-talen (overeenkomstig het aantal morgens)”. Zie ook Inform. Gloss. 668 vlg.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
morgen , mergen , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zie morgen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
morgen , morgen , margen , (ook morrəgə) , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Daarnaast soms nog margen en mergen. Zie de wdbb. || Gemargen! (goeden morgen). Nou hoor, tot mergen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
morgen , mörgen* , “morgen aan den dag” ook elders.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
morgen , mörn , morgen, vgl. smörns * (bl. 564) en Engelsch morn of morning; de uitspraak mörgen * (zie ook aldaar) hoort men zelden.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
morgen , mörns , zie: oavens .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
morgen , margen , mannelijk , Morgen. Ook als landmaat is in dit woord Ned. o = a.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
morgen  , morge , morgen. Vruuge morge, in de vroegte.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
morgen , maane , morgen. Maane vroo: morgenvroeg; vroo in ’n maane: vroeg in de morgen; maane ån den dag: morgen en dan terstond. ’s mains: ’s morgens.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
morgen , smains , zie: maane
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
morgen , mörrǝge ,  merrege ,   , (morgen. Goeie merrǝge is een oudere vorm; alleen in dezen wenschzin.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
morgen , moiden! , moi! , [tussenwerpsel] , goeie morgen! naar ‘t Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
morgen , mörgen , mörn , [zelfstandig naamwoord] , 1 morgen, de volgende dag. Mörgenvroug = morgenochtend. Mörn aan de dag! = stellig op de dag van morgen. Mörgen bringen.; 2 de ochtend, tot het ontbijt; verder is het vummerdag, veurmiddag. ‘s Mörgens = des morgens. Van mörgen, van mörns = deze morgen. Spr. Donker mörgens, mooie doagen = een slecht begin geeft wel eens een goed einde. ‘s Mörgens vroug zit de mainste hunneg in de bloumen = wie ‘s morgens vroeg aan ‘t werk is, schiet het best op.; 3 as mörn haile dag = zeer lang; b.v. Dij keerl het n neus as mörn hail dag. Grode vìnsters mit roeten as mörn hail dag. (J. de Graaf.)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
morgen , mörn , [zelfstandig naamwoord] , zie mörgen. Goumörn!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
morgen , mörnd , [zelfstandig naamwoord] , morgen, in van mörnd, naar analogie van van oavend. Niet Westerkwartier
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
morgen , moarn , zelfstandig naamwoord, mannelijk , moarns , morgen. Van oondr de moarnzunne, uit Enter afkomstig
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
morgen , moarn , bijwoord , morgen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
morgen , mèrrege , mèên, mèêr , morgen; mèrrege saome! goede morgen samen!; mèên in âcht daag morgen over acht dagen; morgen tot mèên! tot morgen!; Tot mèêr! Tot morgen!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
morgen , mèrrege , morgen (een oude m²-maat.) ’t Vèld war 2 mèrrege groot
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
morgen , moi! , goedemorgen!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
morgen , smèrreges , smèêr’s, smèê’s , ’s morgens.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
morgen , moj , mojje , veel gebezigde groet, waarschijnlijk vervorming van: (goede) morgen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
morgen , morrie , môgge, môj , groet, goeiemorgen; echter ook gebezigd op alle uren van de dag. Als men de groet ‘morrie’ niet passend vond, reageerde men wel met het rijm: (‘Morrie’ …) ‘Lik de bille van Corrie!’ Naast môgge en morrie wordt o.a. kortweg ‘môj’ gezegd.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
morgen , murgen , mergen , bijwoord , Morgen. | Hai komt murgen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
morgen , murgen , mergen , zelfstandig naamwoord , Morgen, ochtend. In het Westfries wordt i.p.v. murgen veel vaker ochtend gebruikt, bv. hai komt hier elke ochtend ik hew ’m venochtend nag zien.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
morgen , murgen , zelfstandig naamwoord , Dialectische variant van morgen (landmaat).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
morgen , mörge , mannelijk , mörges , morgen, landmaat (150 Sittardse kleine roeden).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
morgen , mörge , morgen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
morgen , maerge , óppervlaktemoat. Enne maerge is 32 rój, is iën derde boender.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
morgen , mèèrege , tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur ’s middags; wies mèèrege, tot morgen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
morgen , smèèrges , in de morgen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
morgen , mèèrege , maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
morgen , morge , zelfstandig naamwoord , zes *hond; 6/7 hectare: de hoeveelheid land die je op één morgen kunt bewerken (KRS: Bunn; LPW: Lop) In de Vechtstreek is een morgen 4/5 hectare. Werd daar minder hard gewerkt? Zie hoofdstuk 4, punt 14: oppervlaktematen .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
morgen , maen , män , morgen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
morgen , moi , goede morgen, hallo.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
morgen , smaens , ’s morgens.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
morgen , män , maen , morgen; * in de mäntied: ’s morgens; * hi is de maenköttel nog niet kwiet: hij is nog niet erg op dreef.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
morgen , moi , hallo (begroeting).
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
morgen , ’s mäns , ’s maens , ’s morgens.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
morgen , mörgen , bijwoord , Var. als bij morgen I = morgen, de volgende dag Ik kom mörgen, vandaog kan ik het niet waachten (Eex), Mörgen zal het weer mooi wèer wezen (Eke), Zo laank as morgen de hele dag (Hol), Die is zo neischierig as mörgen hiel dag (Wed), Het weerbericht verwaacht mörgen roeg weer (Vri), Het is bij hum altied: mörgen; het blif oetstellen (Gas) *Morgen is niks, maor vandaege vandaag is belangrijk (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
morgen , mörgen , morgen , 0 , mörgens , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook morgen (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = landmaat van uiteenlopende grootte Vroeger gung men aaltied vro oet bedde um een mörgen gres te mèeien ong. 60 are (Zwe), Het Hogeveine is esticht deur Van Echten en zien Compagnie van 5000 morgen (Hgv), Die Duutse boer häf 100 morgen land 25 ha (Nsch)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
morgen , mörgen , morgen, morn, morreng , 0 , mörgens , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe). Ook morgen (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), ook uitgesproken als morn (Zuidwest-Drenthe), morreng (Zuid-Drenthe) = 1. ochtend Het hef tegen de mörgen wat vreuren (Scho), (fig.) Die jong dat is ok een kaolde mörgen, der zit niks gien leven in een sloom en droog persoon (Sle) 2. voormiddag Hij keutelde de hiele morgen wat rond (Mep), Hij is ’s morgens nich zo vroug komt laat op gang (Bov), Goeie morgen groet (Pes), z. ook moi, morrie *Gain mörgen zunder zörgen (Twe); Vandage is nog gien morgen (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
morgen , morrie , bijwoord , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = goede morgen Ik zee hum gewoon morrie, maar antwoord, hou maar (Mep)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
morgen , mèèrgen , 1) morgen, ochtend; 2) de volgende dag; 3) morgen, als landmaat; een hoeveelheid die op een morgen bewerkt kon worden, 84 are.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
morgen , mönnen , männen, märgen , (Kampen, Kampereiland) morgen. Ook: männen (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: märgen (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
morgen , smorreges , zelfstandig naamwoord , spr: zie: saoves.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
morgen , mârgn , morgen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
morgen , mârgntien , morgentje.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
morgen , méérege , morgen , Ne zieke méérege is ne gezónden dag. Een zieke morgen is een gezonde dag. Een mistige morgen kan een zonnige dag brengen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
morgen , smééreges , ‘s morgens , Smééreges is't kèlleg, dé héd'de deezen tiid van't jaor, 't blé gin zómmer. ‘s Morgens is het kil, dat heb je in deze tijd van het jaar, het blijft geen zomer.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
morgen , morgens , morns , bijwoord , ’s ochtends
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
morgen , morgen , bijwoord , en var.; op de dag na deze
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
morgen , mogge , tussenwerpsel , bep. groet: goedemorgen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
morgen , morgen , morn, monnen , zelfstandig naamwoord , de 1. dageraad, vroege morgen 2. ochtend 3. bep. landmaat: morgen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
morgen , moj , tussenwerpsel , informele groet
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
morgen , merrege , murrege , zelfstandig naamwoord , 1. morgen (dagdeel) Merrege krijge me regen Morgen krijgen we regen Ook murrege: Kommie murrege dut-op? Kom je morgen deze kant uit?; merrege brenge Je bekijkt het maar; merrege is ’t weer hêêt Je kunt me nog meer vertellen (uitdrukking van ongeloof); merrege is niks, maor vandaeg Houd je aan de feiten 2. morgen, hectare, bunder (oorspronkelijk zoveel land als men op een morgen kon ploegen) Een merrege land is een bunder Een morgen land is een hectare;
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
morgen , morrie , tussenwerpsel , goedemorgen ’s Oches zegge ze ‘morrie’ en overdags ‘heui’
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
morgen , muerge , zelfstandig naamwoord, mannelijk , muerges , - , muerges , morgen , VB: muerge kaom ich dich 't bringe, zoonder mankere. Zw: jao muerge!:morgen brengen!; (elke morgen) al muerges VB: muerges sjtaon ich öm haf ziëve op.; ochtend VB: Op 'nne muerge woerd ich wakker en 't rëngelde wie 'n bies. Zw: Jao muerge!: morgen brengen; voormiddag muerge VB: De gaanse muerge ês mich demêt ömgegaange.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
morgen , halleve mèrrege , halve morgen (40 are)
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
morgen , mèrrege , 1. morgen, de volgende dag; 2. ochtend
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
morgen , smèrreges , ‘smorgens
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
morgen , smèèreges , 's morgens
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
morgen , smaarges , o/p ‘s morgens. in de uitdrukking: “smaarges ies ie d’r nie gèère baaj”, “hij is geen ochtendmens”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
morgen , mörgen , -mörgen-, -mörn-, märn, mörn , bijwoord, zelfstandig naamwoord, tussenwerpsel , morgen. Zie ook: goeiemörgen. Mörn! ‘goedemorgen’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
morgen , mörgens , ’s mörns , bijwoord , ‘s mörgens, ‘s morgens.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
morgen , smorreges , ’s morgens
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
morgen , mèèrge , mèèrige , morgen, de volgende dag , Mèèrge is ’r wir nen dag. Morgen is er weer een dag. Het hoeft niet allemaal vandaag klaar., Mèèrge doek ’t. Morgen doe ik het. , Ja heej, mèèrige brénge! Ja hé, bekijk ’t! Ik ben het niet met je eens.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
morgen , smèèrges , ’s morgens
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
morgen , mèrege , morgen , dè doek mèrege wel
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
morgen , marn , maarn, margen, maargen, märgen, morgen , 1. ochtend, morgen; 2. hoeveelheid land die in één ochtend bewerkt kan worden (6/7 ha).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
morgen , mèèr , moin , bijwoord , morgen (Land van Cuijk); moin; tussenwerpsel; goedemorgen (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
morgen , mèèrge , maarge , zelfstandig naamwoord , morgen, ochtend (Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant; Helmond en Peelland); maarge; ca. 28 are (oppervlaktemaat) (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
morgen , smörges , ’s morgens , Smörges, smiddigs, saoves en snachs.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
morgen , mörge , mannelijk , 1. morgen 2. landmaat, stuk grond dat in één morgen te bewerken was , Mörge is ’t zóndig.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
morgen , dezmörge , vanmorgen, vanochtend ook vanmörge
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
morgen , mörge , 1. morgen; mörge bringe! – je kunt me wat! 2. oppervlakte van 28 are
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
morgen , smörges , ’s morgens
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
morgen , mêrge , zelfstandig naamwoord, mannelijk , mêrges , morgen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
morgen , smêrges , bijvoeglijk naamwoord , morgens, 's
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
morgen , morrie! , goedemorgen!; môgge! Vaak werd deze groet de hele dag door gebruikt; ja, morrie!; ja, ik ben daar gek!; je moet maar zien!
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
morgen , mèèrege , bijwoord , morgen; B mèrrege; smèèreges - 's morgens; Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) – toe merregenmiddag; alle mèèrges - elke morgen / alle mèèreges zaat ie thèùs; Cees Robben – Ik wor mèèrege vèèf jaor (19640131); Cees Robben – as’t dan mèèrege wir net is as vandaog (19730629); Cees Robben – Ak mèèrege iets nuus begien (19710122); Cees Robben – ‘k Mot mèèrege vruug op, Suus.. (19740208); Cees Robben – Ochèèrum ons vèèreke... ’t mot mèèrege stèèreve.. (19650903); Henk van Rijen - holt mèèregen es en mèèrgpèpke; Frans Verbunt -  mèèrege kómt er wir nen dag waor de mèùze nie òn gezeete hèbbe; Frans Verbunt -  er wòrt van èèges mèèrege; WBD III.4.4:122 'Morgen', 'morgend' = ochtend; Bosch mèrege - morgen; Bont mä.r(e)ge(n), zelfstandig naamwoord m.- morgen, ochtend; bijwoord  - morgen; Goem. MORGEN - mè:rege, bijwoord; ANTW. MERGEN (uitspr. märregn) bijwoord - morgen, Fr. demain; mèèrege, van de; zelfstandig naamwoord in tweede naamval; vanochtend, heden ochtend; Cees Robben –[Een ‘aanzegger’ spreekt] - Merie heeget laote schiete.../ Van de mèèrege om vèèf uure/ Heese d’r gat dichtgeneepe.. (19640605); Cees Robben – Van de mèèrege om vèèf uure (19640605)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
morgen , smèèreges , bijwoord , 's morgens; smèèreges ziedem noot nie. - 's Morgens zie je hem nooit. Dialectenquête 1876 - 's mêrges vruug (ê als in Fr. même); Cees Robben – Men vrouw hee d’ren kaort-aovend op ’s mèèreges gezet... (19740405); Cees Robben – M’n vrouw weegt 130 kilo... Asse smèèreges op munne slip leej dan heh unne snipperdag... (19740920); Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En dan had ze smèèreges (…)  zon blaos bezije op dieje mond zitte…”; Buuk Saoves groote jonge, mar dan ok smèèreges - als je 's avonds laat nog de branie denkt te kunnen uithangen, dan moet je ook 's morgens karakter tonen. Piet van Beers – ‘As ge me zuukt’: As ge smèèreges de mèèrels/ wir zen bist te keer heurt gaon. (Brabants A.P. de Bont – 1; z.j., ca. 2005); 'sMèèregesvruug sjouwt ie meej kraante dur de straot... (Henriëtte Vunderink, Dekraantejonge, uit: Tis de moejte wèrd; 2011); kZèè gin sjagrèèn ofsikkeneureg,/ èn ok smèèreges nie huumeureg. (Henriëtte Vunderink, Stèmminge, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
morgen , morrie , goede morgen (Engels: good morning)
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal