elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: moeite 

moeite , moetsel , In de Ordonnantie van Graaf Hendrick van Nassau op de Aalmoesseniers, van 1536, vindt men: “Soo sal nochtans de weth elcken Regeerder toevoegen sulcken loon als na den eysch van de moetsel en last; dat men uyt de Regeerders van den eersten jaere verstaan sal daar toe wel behoorende, gracelyk sal ordonneren.” Dat moetsel hier beteekent moeite, lijdt geen twijfel. KILIAAN zet het over molestia, defatigatio, negotium, difficultas, doch hij spelt het moedsel.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
moeite , muite , moeite.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
moeite , muite , [zelfstandig naamwoord] , moeite.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
moeite , mö̀ijte , vrouwelijk , moeite.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
moeite , mö̂jte , vrouwelijk , moeite.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
moeite , muite , moite , (de ui gerekt) (= moeite), voor: last; drukte; twist. ie mouten gijn moite (= omstel) moaken as wie komen; doar hebben ze heur ’n hijlbult moite op hals hoald (Ommelanden); bang veur muite, of: moite, ook: onmoi wezen = afkeerig zijn van twist, oneenigheid, vijandschap. Vgl. Spr. 24:2b: want hunne lippen spreken moeite; alsook v. Dale art. moeite.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
moeite , muite , mö̂jte , Moeite.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
moeite , muite , mö̂jte , Moeite.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
moeite  , meuite , moeite.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
moeite , mootte , moeite.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
moeite , mäute , vrouwelijk , moeite
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
moeite , muite , moite , [zelfstandig naamwoord] , 1 moeite. Dat is de muite nait weerd. Zunder muite gain gewin; 2 omstel, drukte. Ie mouten onmeugelk gain muite om ons moaken, as wie op verziede komen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
moeite , mùejte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , moeite. Ne minne mùejte, weinig moeite
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
moeite , moute , muite , mannelijk , moeite. “Moute” en “muite” zijn leenwoorden uit het Nederlands, echt Sittards is “lėsticheit”.; muite moeite. De muite is al dankeswaert: de moeite is het danken waard; zie: aantekening bij “moute”.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
moeite , meujte , möjte, muijte , moeite.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
moeite , muujte , moeite.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
moeite , muite , muuite, meuite, maaite, moeite , 0 , Ook muuite (Zuidoost-Drents zandgebied), meuite (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord), maaite (Zuidoost-Drents veengebied), moeite (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = 1. moeite, inspanning Het is de muuite van het praoten niet weerd (Scho), Het het mai muite kost om het raom er weer in te kriegen (Rod), Mit muite is het gelokt (Pes), Neem dit ok even mit, dan kan het in ein muite deur (Ros), zo ook Het is ien muite het gaat in één moeite door (Sle), Dat legaot was wel de muite (Nor), ...de muite weerd de moeite waard (Row), Die man is min van muite, alles in hum teveul hij wil niet veel doen (Sle) 2. drukte Maak mor niet meer muite as neudig is (Sti), Ai huiven om mai gien muite maoken (Row), ...te doen (Val) 3. probleem Ik heb der muite mit as het zo drok is (Schn) 4. onenigheid (Zuidwest-Drenthe, zuid, Kop van Drenthe) Om muite te veurkommen, heb ik mij maor stil holden (Zui), Hij zöch muite (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
moeite , muite , (Gunninks woordenlijst van 1908) zie muuite
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
moeite , muuite , muite , moeite. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: muite
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
moeite , muujte , moeite. Ik heb d’r veule muujte met ehad um dât dink op de goeie plaetse te kriegn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
moeite , moete , moeite , Wag’ge nog oover héd is ók mér ‘n bitje. t’is nie de moete umdé nog te zaoje. Wat je nog over hebt is ook maar een beetje, het is de moeite niet om dat nog te zaaien.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
moeite , muuite , mute, mujte, muite , zelfstandig naamwoord , de 1. verdriet, last 2. moeite
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
moeite , meujte , meute , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , - , - , medelijden , meujte VB: Ich heb meutje mêt 'm es ich 'm zoe zeen täopere.; meute; moeite VB: Niks te daanke, 't wäor gaaroét geng meujte.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
moeite , muuite , zelfstandig naamwoord , moeite.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
moeite , meujte  , moeite.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
moeite , meute , mote , vrouwelijk , moeite , Doot dich gein mote, ich bèn zoea weg! Örges meute vuuer doon. Det is neet de mote waerd. Doot gein mote. Zich örges gein mote vuuer doon.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
moeite , meute , moeite
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
moeite , mote , moeite; det geit in éín mote doôr – dat kan tegelijkertijd, dat is geen extra moeite ook meute
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
moeite , meute , moôte, meujte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , derde vorm Nederweerts, Ospels; moeite
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
moeite , maojte , moeite
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal