Woord: meuken
meuken , muiken , meuken
, zacht laten worden, weeken. , Deze appels moesten muiken. Leg die peeren wat in de muik. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
meuken , meuken , intransitief werkwoord
, weeken, zacht maken, gaar meuken. Het staat te meuken, laat die zaak maar stilletjes meuken, d.i. rusten. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
meuken , meuken , [werkwoord]
, broeijen; meestal nog gebruikt in vermeukt, verbroeid, door lang liggen bedorven. Ook in Noord-Holland, z. De Navorscher, a. p. bl.361. ONo/IJsl. miukr, week, zacht. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
meuken , mogen
, voor: vergruizelen van brood of wittebrood zooals kleine kinderen dit plegen te doen; zij mogen ʼt al kepot = zij verkruimelen het zonder er van te eten. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
meuken , meuken , zwak werkwoord, intransitief
, Zacht worden door warmte. Zie de wdbb. || Je zette (zet) de gort ’s avends op ’en klein vuurtje, dan ken ze de hele nacht meuken en is ze ’s morgens lekker smelig. – Ook van iemand die te bed ligt om uit te zweten. || Leg-je lekker te meuken? – Evenzo elders gebruikelijk. – Vgl. uitmeuken. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
meuken , moeke
, pruttelen, vlijen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
meuken , meuke , ,
, zachtjes aan gaan koken: De örrǝte ben al zòò zachiesan bâol emeukt. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
meuken , meuken , [werkwoord]
, 1 moken. beuken.; 2 seukern (Westerkwartier). ‘t Meukt goar. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
meuken , meuke , werkwoord
, Zachtjes stoven, langzaam gaar laten worden. Vgl. Fries meuke. Het woord is een afleiding van meuk, variant van muik. Zie over de oorsprong het N.E.W. onder meuken en muik. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
meuken , moeke
, dór moëj te proate iets ván iemes gedoan prebere te kriëge. Moek de gek da vruttie good. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
meuken , meuke , werkwoord
, rommel maken (KRS: Wijk) Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
meuken , meuken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidwest-Drenthe) = rotten Dat bultien mes beguint al mooi te meuken (Nije) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
meuken , méúke
, rommelen , Wa zéd'de toch ammel ôn't méúke, ge moet strak wél alles óprûime. Wat ben je toch allemaal aan het rommelen, je moet straks wel alles opruimen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
meuken , mojjeke
, onhandig bezig zijn Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
meuken , mojjeke
, warm houden Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
meuken , meuke
, ook “muuke”, halfrijpe appels of peren in broeiend hooi of tussen de dekens leggen om ze te la ten rijpen. “pas op, d’r ziet ‘n muis ôônder ‘t meuke” “pas op, er is iets niet in orde”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
meuken , meujiken
, zacht maken van appels door ze in het hooi te leggen; meujk, moeik, plekje onder wat stro, struikgewas e.d. in de vrije natuur om de appels te bewaren; meujig, moeig, zacht, murw (van vruchten). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
meuken , moeken
, knoeien, morsen; moekepot, knoeipot; moekerd, iemand die maar wat aanrommelt (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
meuken , mèùke , werkwoord
, luieren (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
meuken , moieke , moewke, muuke , werkwoord
, rommelen, prutsen (Land van Cuijk); moewke; pruilen (Helmond en Peelland); muuke; fruit bewaren om verder te laten rijpen (West-Brabant; Helmond en Peelland); muuke; sparen (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
meuken , mèùke , muuke , zwak werkwoord
, muuke - muukte - gemuukt , "WBD (III.2.1:375) 'meuken' = fruit in een donkere, koele, soms geheime bergplaats leggen om het rijp te laten worden; WBD III.1.4:345 'meuken' = zwoegen; muuke; korte uu; fruit ter rijping op een warme plaats bewaren (voeteneind in bed); Nicolaas Daamen - handschrift 1916 ""loat ze mar wè muuken (laat het fruit nog maar wat liggen, dan wordt het wat zachter) Men zegt het ook als een grapje bij het kaarten""; Van Delft - ""Ik laot me kaort iets muuke"", zegt een kaartspeler, die zijn kaarten bijeen laat liggen totdat ze rondgedeeld zijn en allen ze opnemen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929); Antw. MUIKEN (met 'zijn') - hetz. als Holl. 'meuken', fruit wegleggen en bewaren opdat het malsch zou worden. J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - zie MEUK. MUEKEN, voor 'meuken'. Bij Kiliaen is het 'muycken', als bedrijvend werkwoord, van hetwelk de beteekenis beantwoordt aan die van het Fransche 'mitonner' (o.a. 'langzaam laten smelten'); K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - MUUKEN - week laten worden. Thans 'meuken'. Kiliaenheeft beide woorden. Bont zw.ww.tr. 'muken' - halfrijp fruit wegstoppen (vooral in het bedstro) om het zacht te doen worden. Goem. MEUKEN - muike wkw (mökte, gemökt); Str muken (1:89)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
meuken , moeke
, moekde – gemoek , vleien; paaien Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |