elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: mem 

mem , mem , memmetje , Moeder.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
mem , mam , vrouwelijk , uider. Tw. memme.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
mem , mem en taat , Oud-Dev. vader en moeder.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
mem , mem , "moederborst; memmen voor de borsten. De mem langen is de borst geven."
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
mem , mem , vrouwelijk , memmen , moeder. Voor 50 jaren en vroeger noemden de kinderen hier vrij algemeen hunne ouders mem en taat; thans vinden vele boerenkinderen de naam van vader en moeder te plat en zeggen daarom: pa en ma of moesje.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
mem , memme , moeder; Gron. mem, memme, mam = moeder, onder den geringen stand; Friesch mem, Marken, ZLimb. mem, Noordfr. meem, mem, mam, mimme, Oudfr. mem, mam, AS. möme, Cimbr. Eng. mam, Fransch maman, Lat. mamma, Spaansch HD. Nederl. mama.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
mem , mem , memme , vrouwelijk , moederborst (mem); moeder, speen van een koe (memme).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
mem , menje , wordt te Woltersum, enz. van kinderen wel gehoord voor: moeder.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
mem , mem , memme, mam , moeder, onder den geringen stand in de kindertaal, later: mouder; overigens moe, moeke, moetje. Friesch mem, Drentsch mam, Marken mem, Zuid-Limburgsch mem, Oostfriesch mamma, mamm’, Helgolandsch mem, Saterlandsch memme, Wangeroog mäm, Nederduitsch memme, mämme, Oud-Friesch mem, mam, Noordfriesch meem, mem, mamm, mimme, Angel-Saksisch möme, Cimbrisch, Engelsch mam, Fransch maman, Italiaansch mamma, Spaansch mama, Grieksch mammia, Hoogduitsch Mama, Nederlandsch mama, ma. – Kil. memme, sugster, voester, minne; Latijn mamma = moederborst, uier, tepel; Hoogduitsch Memm = vrouwenborst. – mem, bijvorm van: mama; – moeke, moetje verkleinwoord van: moe, als verkorting van: moeder, dus eigenlijk = moedertje.
mam, in de Ommelanden, onder de geringe klasse, voor: moeder; ook DrentschOostfriesch mamma, mamm’.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
mem , memme , memmetrütte , mannelijk , Speen van een koe, waarmee de jongens spelen. Na het gaatje dichtgebrand te hebben, blaast men ze op. Vervolgens drukt men ze samen, waardoor een verdacht geluid wordt gehoord.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
mem , mem , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Moeder. Thans weinig gebruikelijk. || Ben taat (vader) en mem thuis? Mem, mag ik ’en koekie? – Vroeger ook elders in N.-Holl. algemeen (BOUMAN 67), doch nu aan het uitsterven. Het woord leeft ook nog te Katwijk (Taal- en Letterb. 3, 51), in Friesl., Oost-Friesl., en elders; zie de wdbb. Te Oostzaan ook in de verkl. mempie voor moeder. – Vgl. memmetrut.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
mem , memme , memmetrütte , mannelijk , Speen van een koe, waarmee de jongens spelen. Na het gaatje dichtgebrand te hebben, blaast men ze op. Vervolgens drukt men ze samen, waar­door een verdacht geluid wordt gehoord.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
mem  , mem , Aan de echterste mem ligge, het overschotje krijgen. Et mich ein toet mem, het is mij alles egaal.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
mem , mem , [zelfstandig naamwoord] , ook: memme (Westerwolde) =aanspreekvorm voor moeder, tot in ‘t 3e of 4e jaar van de kinderen. Pabbe en Mem = Va en Moe. || haait en mem
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
mem , memme , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , memn , memmken , speen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
mem , mem , vrouwelijk , memme , memkes , tepel(s), borst(en), uier(s), tepeltjes enz.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
mem , mem , veertig
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank
mem , mem , zelfstandig naamwoord , Moeder (verouderd). Vgl. Fries mem.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
mem , mem , vrouwelijk , memme , memke , borst, borsttepel. Aan de ėchẹstjte mem hange: het laatst aan de beurt komen; niets in te brengen hebben. Het is afgeleid van het feit, dat de zwakste biggen, honden e.d. steeds aan de laatste tepels van het moederdier liggen en dus het minste zog
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
mem , mèmme , meervoud , borsten van een vrouw.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
mem , mèm , zelfstandig naamwoord , borst, speen, uier. On de aachterste mèm ligge wil zeggen dat men te kort komt. Want wie aan de vurste of irste mèm ligt is in ’t voordeel. Ontleend aan het beeld van de zuigende toom biggetjes. Het biggetje dat vooraan ligt is beter af dan het achterste.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
mem , mämme , memme , speen, tepel.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
mem , memme , mämme , speen, tepel.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
mem , mem , memme , 0 , (veroud.). Ook memme (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = moeder Oes mem kan der nog goed tegen (Eke)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
mem , mèm , tepel, van een zeug.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
mem , mèmme , zelfstandig naamwoord , borsten, hele grote.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
mem , mém , tepel , Dé kléén kuuske hèngt zeeker ôn de lèste mém, die zal nog wa in moete haole. Die kleine big drinkt zeker van de laatste tepel, die zal nog wat in moeten halen.
Ôn de vurste mém ligge. Aan de voorste tepel liggen. Bevoordeeld worden.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
mem , mem , memme , zelfstandig naamwoord , de 1. moeder 2. wijfjesdier met één of meer jongen 3. in ien toet mem eender, precies gelijk
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
mem , mem , zelfstandig naamwoord , memme , memmechie , vrouwenborst Dat meñs ha’ van die grôôte memme! Die vrouw had zulke grote borsten! Memme binne tiete en tette binne tepels waeran een kind leg te tettere ‘Memme’ zijn borsten en ‘tette’ zijn tepels waaraan het kind ligt te zuigen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
mem , mem , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , memme , - , borst , (vrouwenborst) mem; grootmoeder mem (vero.); memme vrouwenborsten memme
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
mem , mèmme , golving in zeis
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
mem , mèm , tepel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
mem , memme , zelfstandig naamwoord , vrouwenborst, speen, tepel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
mem , memme , borsten, heel grof woord voor vrouwenborsten met een nogal afwijkende maat voor wat grootte betreft, het werd gebruikt in beledigende zin , nou motte die daor zien, die éé ’n paor memme = nou moet je haar zien, die heeft grote borsten-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
mem , mem , memme , 1.borst; 2. grote borst; 3. tepel; 4. speen; 5. in de uitdrukking an de laotste/achterste memmen liggen tekort komen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
mem , mèm , zelfstandig naamwoord , tepel, borst (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
mem , mem , vrouwelijk , memme , memke , vrouwenborst , Ane echelste mem hange: het minst bedeeld worden. Aoj mem: ouwehoer. ’t Kindje de mem gaeve: het kindje borstvoeding geven. Memkes: meisjesborsten.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
mem , mem , zelfstandig naamwoord , memme , memke , vrouwenborst; altied aan de echelste mem ligke – altijd ten achter gesteld worden; ein manj memme – een grote borstpartij (Latijn: mamma – moederborst)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
mem , mem , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , mêmme , memke , vrouwenborst
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
mem , mèm , zelfstandig naamwoord , mem; WBD (Hasselt) tepel (v.e. varken); R òn dirste mèm ligge - een wit voetje hebben; Biks mèm - zelfstandig naamwoord  - borst, speen; on d'aachterste mèm ligge. Achtergesteld worden, op de laatste plaats komen; V van den irsten dag aaf hèk bij men schôonmoeder òn d'irste mèm geleege; WBD III.1.1:116 'memmen' = borsten v.e. vrouw; WBD III.1.1:118 'mem' tepel; Antw MEM (Kemp. ook mäm) zelfstandig naamwoord v. - moederborst: aan de mem liggen. Kiliaen - mamme, memme - nutri
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal