Woord: lurken
lurken , lurken , intransitief werkwoord
, zuigen, bij kleine teugen drinken. Als het mestkalf de in een emmer voorgediende melk meer zuigt dan drinkt, zegt men: het is een lurker; mamzieke kalveren lurken het meest. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
lurken , lōrtjen , lōrken
, onafgebroken zuigen aan de borst. Eigenlijk zooveel als: zuigen aan eene lōr (zie: lōr 1). (v. Dale: lurken = met kleine teugen zuigen, aan de borst.) Zie ook: lōrren en börgen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lurken , lōrken* , lōrtjen*
, Nederlandsch lurken. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
lurken , lörke
, slurpen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
lurken , lorken , [zelfstandig naamwoord]
, aan een lor zuigen; lurken. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
lurken , lurreke , loereke
, zuigen Opa zit ân zien piep te lurreke Opa zit aan zijn pijp te zuigen; loereke drinken [Ove] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
lurken , lurke , werkwoord
, Lurken, zuigen, sabbelen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
lurken , lurken , lörken, lorken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook lörken (Zuidoost-Drents zandgebied), lorken (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. lurken Sigaren rookte hie niet, mar hie zat de hiele dag an zien aolde piep te lurken (Oos) 2. langzaam, genietend of slurpend drinken (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Hij zit laank an zien koffie te lurken (Een), zie ook lurpen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lurken , lörken
, lurken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
lurken , lörkn
, lurken. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
lurken , lorken , lurken , werkwoord
, 1. zuigen 2. met kleine teugen drinken 3. in lurken op proberen te krijgen 4. uithoren door eromheen te praten, indirecte vragen te stellen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lurken , lurreke , lurrepe , werkwoord
, lurrek, lurrekte, gelurrekt , langzaam drinken of pijproken Ook lurrepe [O] Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
lurken , lörken , werkwoord
, lörken, elörkt , lurken, zuigen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
lurken , lurruke
, met geluid drinken, bijv. bij het drinken van frisdrank met een rietje lurruke gebeurde meestal gedachteloos met een zekere onverschilligheid', ’zit n Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
lurken , lörke , werkwoord
, drinken, rustig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
lurken , lorreke , lorke
, lurken; slobberen (van koffie e.d.) Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
lurken , lörke , zwak werkwoord
, lurken, hoorbaar met kleine teugen drinken; zuigen; Toen z'n pijp schoongemaokt, want ze lörkte den leste tijd asof ze verkouwen waar! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun naor zee’; NTC 18-11-1939); Henk van Rijen - wè zèède tòch ene kòffielörker - wat drink je veel koffie.'; WNT LURKEN - hoorbaar zuigen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |