Woord: luiwagen
luiwagen , luiwoagentje
, (Hoogeland) = witter. Aldus om de overeenkomst met een luiwagen; de steel is kort en er schuin aan bevestigd. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
luiwagen , luiwage
, schrobber, ook spin met lange pooten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
luiwagen , lòiwoagen , [zelfstandig naamwoord]
, 1 luiwagen, bezem met lange steel; 2 stang op een zeilschip van ‘t ene boord naar ‘t andere, waar ‘t onderste blok van de fokkeschoot langs glijdt. De man op ‘t voordek blijft uit veiligheid steeds achter die stang. Vandaar: achter de lòiwoagen blieven = niet op verkeerde plaatsen komen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
luiwagen , luiwoagen , [zelfstandig naamwoord]
, lòiwoagen, ‘t Luiwoagentje, bezempje om muren te witten. , (Hogeland en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
luiwagen , luiwage , zelfstandig naamwoord
, borstel op een lange steel om de spinnewebben mee te *hoeke (= uit hoeken verwijderen) (KRS: Lang) In de Vechtstreek een ‘borstel, zachte schuier aan een lange steel, voor ’t schoonhouden van marmeren vloeren, enz.’ (Van Veen 1989, p. 87). Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
luiwagen , luiwaegen , zelfstandig naamwoord
, de; luiwagen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
luiwagen , luiwaage , zelfstandig naamwoord
, harde bezem (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
luiwagen , luiwaoge , zelfstandig naamwoord
, luiwagen; WBD (III.2.1:300) luiwaoge = schrobbezem, ook: bezem Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |