elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: lompen 

lompen , lōmpen , Zegsw.: in de lompen schuppen = bedriegen; ook in gunstigen zin, zooveel als: bijstaan, voorthelpen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
lompen , [vodden] , lompen , zwak werkwoord , onbehoorlijk behandelen, beetnemen; laot uw n(i)eet lompen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
lompen  , lômpe , Zich neet laote lômpe, zich niet in den hoek laten zetten.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
lompen , lómpe , lompen. Laot dich neit lómpe: laat je niet kennen, beetnemen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
lompen , lompen , zelfstandig naamwoord , mv.; lompen, vodden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
lompen , loompe , werkwoord , kennen , (laat je niet kennen) laot dich neet loompe VB: Laot dich neet loompe en doég 'ns fleenk get ién de kollektebös.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
lompen , lumpe , lumpe, zich , werkwoord , lumptj, lumpdje, gelumpdj , slobberen (van een trui), lubberen zie ook oetlumpe
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
lompen , lompe , zwak werkwoord , foppen; Daamen, Handschrift 1916 'ik laot me nie lompen' (bedriegen)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal