Woord: loden
loden , looden , zwak werkwoord
, een geslacht dier van lood (bewijs van betaalde belasting) voorzien. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
loden , looden
, (werkwoord) van een rund, schaap, varken = dat dier een gestempeld lood aan het oor bevestigen als bewijs, dat de accijns er van betaald is. Sedert .... heeft het slechts met runderen plaats. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
loden , loeie , bijvoeglijk naamwoord
, looden. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
loden , loden , [bijvoeglijk naamwoord]
, van lood. n Loden koegel. Zie lieneg. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
loden , loden , [bijvoeglijk naamwoord]
, een dichte wollen stof. n Loden jas. , uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
loden , loden , [werkwoord]
, 1 een loodje hangen aan iets als zegel of als bewijs van betaling. Zo vroeger aan ‘t oor van een varken, toen er nog accijns op lag; 2 de diepte van ‘t water bepalen met een daiplood. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
loden , lôje , mannelijk
, ’ne lôje stalen knikker. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
loden , leute , lööte
, leutde, haet of is geleut , solderen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
loden , lööte
, löötde, haet of is gelööt , solderen, zie ook: leute. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
loden , loëj
, en hoês mit loëj panne: en hoës mit en hoëge hypothiëk. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
loden , loden , bijvoeglijk naamwoord
, loden, van het metaal Dat is een loden piepe (Mep), (fig). Hij löp met een loden last er drukt iets zwaar op zijn schouders (Hgv), Hij is zo link as een loden deur, maar niet zo zwaor (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
loden , loden , bijvoeglijk naamwoord
, loden, van kledingstof Aj een echte loden jasse hebt, kunj der jaoren plezier van hebben (Bro) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
loden , loden , loten , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook loten (Zuidoost-Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, in bet. 1.) = 1. loden, van een lood voorzien Dat zwien is al lood, je kunt hum weer ophalen (Klv), De pooteerappels bint goedkeurd, nou kunt ze lood worden (Eri), Bij het ieken wordt de gewichten wel ies elood (Dwi), zie ook blikken III 2. controleren met een schietlood De timmerman geeit de kezienen van het nei hoes loden. As e dat niet döt, kan alles scheeif kommen te staon (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
loden , loten , werkwoord
, loden: een loden plaatje of blikje aanbrengen als teken dat iets is gecontroleerd of gelegitimeerd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
loden , loden , werkwoord
, 1. nagaan of iets loodrecht staat 2. een loodje aanbrengen ter verzegeling 3. een loden plaatje of blikje aanbrengen als teken dat iets is gecontroleerd of gelegitimeerd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
loden , lôôie , bijvoeglijk naamwoord
, loden ’n Lôôie pijp Een loden pijp Hij ken de koffie zôô hêêt drinke; hij mot daer binne een lôôie pijp hebbe zitte Hij kan de koffie zó heet drinken; hij moet daar binnen een loden pijp hebben Zôô link as ’n lôôie deur Doortrapt Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
loden , lôôie , werkwoord
, looi, looide, gelooid , plomberen, verzegelen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
loden , looien , bijvoeglijk naamwoord
, loden, gemaakt van lood. Uitdr.: IJ is zo link as een looien deure ‘hij is erg gewiekst’. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
loden , loeëde
, van loden stof: eine loeëde jas – een loden jas Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
loden , loeëj , bijvoeglijk naamwoord
, loeëje , loden, van lood; ein loeëje piêp – een loden pijp Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
loden , loeëje , bijvoeglijk naamwoord
, loden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
loden , looje
, met looje bene, met lood in de schoenen Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
loden , loode , zelfstandig naamwoord
, stofnaam (Textiel); loden; Henk van Rijswijk - 2013 - uitgesproken als 'loode' (Schriftelijke mededeling); Henk van Rijswijk - Loden: wollen strijkgaren stof, meestal in platbinding en uit grove wol geweven, soms in gelijkzijdige keperbinding, licht gevold, geruwd en gestreken met lang naar één richting gestreken haardek. Gebruikt voor regenkleding, vaak waterafstotend gemaakt. (Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954) ; J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Loden (Schweitzer-), Geruwd weefsel, van wol, afkomstig van Zwitsersche geiten, met lang haardek. Wordt waterdicht gemaakt en dient voor regenkleeding. Bij goedkoopere soorten wordt wel een inslag van kunstwol of katoen gebruikt. Els de Baan - Voor een goede kwaliteit loden wordt wollen kaardgaren gebruikt. Een mindere kwaliteit bestaat meestal uit een combinatie van wol en andere garensoorten. Het weefsel ondergaat diverse bewerkingen zoals vollen, strijken, stomen, persen en het waterafstotend maken. Loden is zeer geschikt voor winterjassen, regenjassen en capes. (Goed garen, 1994) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
loden , lôoje , bijvoeglijk naamwoord
, loden; Cees Robben: 'ze is zoo link as 'n looi deur Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
loden , loeëje
, loden Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |