elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: leegloper 

leegloper , leeglooper , [zelfstandig naamwoord] , ledigganger, luijaard. Leegloopen, niets doen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
leegloper  , laegluiper , leegloper.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
leegloper , leegloper , 0 , leegloper Die lèegloper is niks an bejagd (Dwij), Een leegloper is een luibuis (Stu), ..ien die niks döt (Sle), Die leeglopers stönden op de mark te kwakken (Dal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
leegloper , ledigloper , zelfstandig naamwoord , de; leegloper
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
leegloper , lèglueper , zelfstandig naamwoord, mannelijk , lègluepers , - , leegloper
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
leegloper , leegloeweper , slampamper
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
leegloper , [werkschuw persoon] , laegluiper , mannelijk , 1. leegloper, werkschuw iemand 2. lekke band
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
leegloper , lieëgluîper , zelfstandig naamwoord, mannelijk , lieëgluîpers , persoon, werkschuw
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal