elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kwast 

kwast , kwazen , kwazen, de dunste takken van gehakt ykenhout, dat de moeite niet waardig is om van bast ontkleed te worden.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
kwast , kwast , mannelijk , kwasten , pluim, het onderste gedeelte van eenen koestaart.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
kwast , kwazen , dunne boomtakken. Deensch. Zw. gvist = tak.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
kwast , kwast , (Veenkoloniën) iemand die er wezen durft; van jongelingen gezegd.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kwast , kwast , zelfstandig naamwoord, mannelijk , vgl. langkwast.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kwast  , kwas , noest in het hout.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kwast , kwas , gek.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kwast , kwas , verfkwast
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kwast , kwast , [zelfstandig naamwoord] , de drank.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kwast , kwaste , kwast , [zelfstandig naamwoord] , 1 kwast; 2 opschepper, praatjesmaker; dan alleen kwast.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kwast , kwas , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kwàste , kwasjen , kwast; kwasmajoor, rare kerel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kwast , kwas , kwast , zelfstandig naamwoord , Ook: pluim aan de koestaart.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kwast , kwas , mannelijk , kwės , kwėske , kwast.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kwast , kwast , kwaste , 0 , kwasten , Ook kwaste (Zuidwest-Drenthe) = 1. kwast Wij hebt kwasten an ’t spiegel hangen (Sle), Een kwaste an het zuultholt kauwen (Dwi), Aj die deur vaarven wilt, muj wel eerst een naai kwast haolen (Eev), Der zit gien kwassie varve meer op is verveloos (Bov) 2. grappenmaker, gekke vent, guit Dat is ok een aordige kwast (Dw), ...een raore kwast (Flu), ...een verwaande kwast (Klv), Wat een kwast van een vent dandy (Hgv) 3. kwast, noest in het hout 4. drank Een glas heeite kwast op de iesbaon woj weer lekker waarm van (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kwast , kwaste , kwast
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kwast , kwas , kwast.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kwast , kwast , kwaste , zelfstandig naamwoord , de 1. kwast, nl. bep. citroendrank, ook ruimer: ranja 2. grappige of eigenaardige vent
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kwast , kwaste , kwast, kwaaste , zelfstandig naamwoord , de 1. verfkwast 2. afwaskwast 3. deuk, evt. met opstaande rand of soortgelijke beschadiging in hout, door verkeerd slaan met een hamer e.d. 4. kwast van koord, franje e.d.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kwast , kwast , uitdrukking , Hij zit voor (op) een kwast Hij kan niet verder
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
kwast , kwas , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kwaste , kweske , kwast , VB: De kwas verlûis vëul haore. VB: Aon de perséssievèndelkes hange kwase. VB: Vuur wat dèit dè kwas zoe gek?
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kwast , kwoas , kreupelhout, sprokkelhout
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
kwast , verwônde kwààst , verwaand persoon
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
kwast , kwaste , zelfstandig naamwoord , kwässien , kwast.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kwast , kwâst , kwibus, kwast
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
kwast , kwast , kwaste , knoest.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
kwast , kwast , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kwaste , kwes(t)je , gek, kwast
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
kwast , kwaast , zelfstandig naamwoord , kwasje , M kwast; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwa.st znw.m. - kwast, zot, gek, kwibus; kwast; WBD kwaste (Hasselt) - trossen (gekleurde kwasten boven op het haam); WBD III.1.262 'kwastjes' = gouden kwastjes aan de halsketting; WBD III.4.3: 68 'kwast' = knoest in het hout
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kwast , kwaas , snoeisel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal