Woord: kwartier
kwartier , kartier
, kwartier. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kwartier , keteer
, kwartier; ook = onderdak. Gron. ketijr, ketijer. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
kwartier , ketijr
, kwartier uurs; ook: kwart, vierdedeel. Zoo spreekt men in den houthandel van dreiketijrdoemsplanken en viefketijrdoemsplanken = 3/4 en 5/4 duims planken; – ketijrmoan = juist of omstreeks het eerste of laatste kwartier. – Onder kinderen hoort men op de vraag: hou loat is ’t? als aardigheid antwoorden: ketijr over pispot, an de roand tou vōl; Oostfriesch: ketêr ofer de pispot; wen ’t ful is, strik h’ ofer; ook: wen ’t floid, dan is he ful. (Carl Dirksen, Heft II bl. 56.) Drentsch ketier; Noord-Brabant ketieër; Oostfriesch ketêr = het vierde deel van iets; ’n ketêr törf, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kwartier , kertier , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, zie kwartier. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kwartier , kwartier , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Daarnaast kartier en kertier (kərtier). Zie de wdbb. Vierendeel, van verschillende zaken. || Een kwart uur: Hij komt om kertier voor tienen. ’t Is half kartier over kartier voor zessen (’t is zeven minuten voor zessen). Slaap maar vijf kwartier in een uur (gezegd als men minder uren nachtrust heeft dan gewoonlijk). – Een kwart kop (liter): Een kertiertje gort (hetz. als een half koppie half). –Een kwart duim (cm): Een auweger van drie kertier (een boor om een gat van ¾ duim te boren). – De vorm kartier, kertier, is ook elders in N.-Holl. gebruikelijk en komt ook bij de 17de-eeuwse Amsterdammers voor; vgl. BREDERO, Griane 1344 en Lucelle 1444. In het Stad-Fri. zegt men kertier. – Aan de brandspuit. Een der vier afdelingen waarin de spuitgasten zijn verdeeld. – Zie kwartiermeester en kwartierroeper. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kwartier , ketier
, kwartier. Ketier over ellĕve. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
kwartier , kerteer
, kwartier. ’t Venloosch kerteerke, een kwartier wordt gewoonlijk gewacht alvorens een vergadering geopend wordt of een concert begint. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kwartier , keteer , onzijdig
, kwartier (vijftien minuten) Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kwartier , kwatteer , onzijdig
, kwartier, verblijf. Wůr heb i ůn kwatteer? Zie: keteer Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kwartier , Kwartier! , ,
, roept men als het kwaertelsmerk is gepasseerd. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
kwartier , ketaaier , ketair , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 kwartier. Ketaaier veur vaaier. Hai lopt vief ketair in ‘t uur = heel vlug. Schertsend: hai slept vief ketaier in ‘t uur = heel vast; 2 inslag bij ‘t weven; 3 maanstand. ‘t Is eerste ketaaier, ‘t is ketairmoan; 4 huisvesting. Wie mouten nou eerst ons ketaaier zuiken; 5 ieder van de 3 leden der Ommelanden: Hunzingo, Fivelgo, ‘t Westerkwartier; ieder verdeeld in 3 onderketaaiern; zie daar; 6 1/4 duim. Drijketaaiershòlt; 7 n ketaaier törf = n vörrel dagwaark, verschillend naar Pekelder, Hoornker of Knoalster bestek. || onderketaaier Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kwartier , keteer , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, keteer , keteerkn , ¼ uur Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kwartier , ketier , onzijdig
, ketierke , kwartier(tje); ’n Stief ketier(ke) ruim een kwartier; ’t Brabants, Kuuks ketierke een kwartier te laat. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kwartier , ketaaier
, kwartier Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
kwartier , kertier , zelfstandig naamwoord
, Variant van kwartier. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kwartier , kẹrteier , onzijdig
, kẹrteiere , kwartier; huisvesting. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kwartier , ketie:r
, kwartier, een vierde gedeelte van een uur. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
kwartier , ketier , zelfstandig naamwoord
, kwartier. Het is in Brabant vrij normaal dat men, waarmee dan ook, een kwartier later begint dan was afgesproken - het voetballen en de kerkdiensten uitgezonderd. Men spreekt daarom van ‘t Brabants ketierke. ’t Biks ketierke is ook een jongerenaktiviteit. ’n Stèèf ketierke is ruim ’n kwartier. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
kwartier , kwartier , zelfstandig naamwoord
, deel van de uier waar één speen aan hangt (KRS: Werk) ‘Die koe het een kwaad kwartier’: een ontstoken speen (Werk). Zie ook *kwaad uier . Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
kwartier , ketier
, kwartier; * een stief ketiertie: een klein kwartiertje. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kwartier , kerteer , kerteier, kertier, kertaier, kertaar, kwerteer, kw , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook kerteier (Kop van Drenthe), kertier (Zuidwest-Drenthe), kertaier (Veenkoloniën), kertaar (Veenkoloniën), kwerteer (Zuidoost-Drents zandgebied), kwarteer (Kop van Drenthe), kwertier (Zuidwest-Drenthe, noord), kwartier (Zuid-Drenthe), kwarteier (Zuidoost-Drents veengebied). Ook uitgesproken zonder r voor t = kwartier Het is zowat een stief kwertier van oons huus naor de schole (Die), Hie slap vief kerteer in het uur kort en intensief (Sle), Het eerste en het leste kerteer de eerste en laatste schijngestalte van de maan Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kwartier , kwartier , 0
, kwartieren , 1. kwartier (Zuid-Drenthe), zie voor varianten en verdere informatie bij kerteer 2. vierde deel van een uier Hej de kwartieren goed uutmulken, die ko hef zo’n zwaor uier (Hijk) 3. verblijfplaats Kwartier maeken (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kwartier , ketier
, kwartier. ‘t Brabants ketierke, de gewoonte om een kwartier later te beginnen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kwartier , kwättier , ketier
, kwartier. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ketier Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kwartier , ketier
, kwartier. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kwartier , ketier
, kwartier , We zulle nog 'n ketier wochte, és'ser dan nog nie zén dan fietse we ôn. We zullen nog een kwartier wachten, als ze er dan nog niet zijn dan vertrekken we. Verkleinvorm ketierke. Ut Braabants ketierke is vurbè, we kunne wél begiene. Het Brabants kwartiertje is voorbij, we kunnen wel beginnen. Een Brabander let niet zo op de juiste tijd. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
kwartier , kwattier , zelfstandig naamwoord
, et; kwartje, kwartgulden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kwartier , kertier , kwetier, kwattier , zelfstandig naamwoord
, et 1. kwartier, vierde deel van een uur 2. vierde gedeelte van een bep. oppervlakte 3. kwartier als deel van de uier 4. bep. schijngestalte van de maan 5. kwartier van een wapenschild Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kwartier , keteer , kerteer , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, keteere , keteerke , kwartier , VB: Es te e keteerke waachs daan been ich bié dich.; kerteer Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kwartier , ketiejer , kwetiejer
, kwartier Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kwartier , ketier
, kwartier. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
kwartier , ketier , zelfstandig naamwoord
, ketiertien , kwartier. Uitdr.: Een Zwols ketiertien: wordt vaak gezegd als iemand iets te laat komt. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kwartier , ketier
, kwartier, verblijf, woning , Nuejnes ketierke. Nuenens kwartiertje. Vergaderingen e.d. beginnen in Nuenen altijd een kwartier later dan aangekondigd, zegt men. , Rèw ketier. Slordig huishouden. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
kwartier , ketier , zelfstandig naamwoord
, kwartier (West-Brabant); ketierke; kwartiertje (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kwartier , keteer , kerteer , onzijdig
, ke(r)teer , ke(r)teerke , kwartier Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kwartier , keteer , kerteer , zelfstandig naamwoord
, keteer , keteerke , kwartier ook kerteer Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kwartier , keteer , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, keteêre , keteerke , kwartier Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kwartier , Dordts kwartiertie
, het ongeveer een kwartier uitstellen van het begin van een bijeenkomst of vergadering, onder het genot van het gezamenlijk drinken van een kopje koffie en het houden van een praatje. ’n Dordts kwartiertie is om ’s effe lekker mè mekaar te takkebosse (zie takkebosse) Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
kwartier , ketier , kertier, kwartier , zelfstandig naamwoord
, "[de ie is lang]; kwartier; Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kertier' naast 'ketier'; M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands - kwartier zn. ‘een kwart uur; landstreek, stadswijk’; Mnl. quartier ‘deel van een geheel’ (...) Ontleend aan Frans quartier ‘vierde deel (van een geheel)’ [13e eeuw; Rey] (...) De betekenis ‘kwart uur’ is in het Nederlands ontstaan als verkorting van de uitdrukking een kwartier uurs, ouder een quartier uers [ca. 1500; WNT toeven]. WBD III.4.4:2 'eerste kwartier' = eerste kwartier; 3 laatste kw. = idem; Bont k?ti.j?r, zelfstandig naamwoord o. 'ketier' - kwartier 1) vierde van een uur; 2) (vierde)deel v.e. uier; 3) verblijf. Goem. KWARTIER - koti: zelfstandig naamwoord o., verkleinde vorm koti:k?; Antw. KAARTIER, KERTIER zelfstandig naamwoord o.- kwartier; 1. tijdspanne van 15 minuten, vierde deel van een uur; Cees Robben: nao en stèèf ketierke; lange ie!; Jan Naaijkens, Dè's Biks (1988): ketier zn - kwartier; B kertier oover vèève - kwart na vijven; 1.1. In het gezegde 'Tilburgs ketierke' [korte ie]; - geaccepteerde want gebruikelijke tijdsoverschrijding bij de aanvang van bijeenkomsten; Piet van Beers – ‘Nòdderhaand moete nie maawe’: Nao 't gebrèùkelek ""ketierke"", (Brabants Bont 1; z.j., ca. 2005); Stadsnieuws - En Tilbörgs ketierke duurt sewèèle wèl en half uur (170908); 2. woning; M Et is er en saaj ketier - saai gedoentje; Uitdrukking: raauw ketier = huishouden van Jan Steen [Robben schrijft ‘rouw’]; Cees Robben – Des me ôôk ’n rouw ketier (...) alles lee schots en scheef en hars en dwars dur mekaare... (19840210); Gerard van Leijborgh – “Electriciteit"", riep hij, “dat heb ik nooit in m'n ketier gehad"". (De laatste Tilburgsche huiswever 4, Nieuwe Tilburgsche Courant, 22-11-1940 - Aan het woord is Frans van Geloven, de laatste huiswever.); 3. de verdeling van de koeienuier in vier delen; WBD bèddehaandsketier - linker voorkwartier v.d. koeie-uier; WBD vur de haands ketier - rechter voorkwartier v.d. koeie-uier; WBD aachterse ketier links - linker achterkwartier v.d. koeie-uier; WBD aachterste ketier rèèchs - rechter achterkwartier v.d. koeie-uier; 4. deel van de week; Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): int liste ketier zitte - op zwart zaad zitten (op 't eind v.d. week); kwartier; WBD III.4.4:298 'kwartier' = vijf liter; ook 'kop'; ketierke; verkleinwoord; van ‘ketier’ - de ie is kort; kwartiertje; Cees Robben – ’n Stîjf ketierke dur de Rêît.... – iets meer dan een kwartier door de Reit (19550716)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kwartier , ketaer
, ketaer , ketirke , kwartier Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |