elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kruiden 

kruiden  , krüdje , kruiden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kruiden , kruue , kruiden, zie ook: gekruuder.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kruiden , kruue , kruude, haet of is gekruut/kroede, haet of is gekroet , kruiden.; kroeë afplukken van groen
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kruiden , kruden , zwak werkwoord, overgankelijk , kruiden Veur het worsten maken moej het met eerst kruden (Oos), Ie moet het niet te stark kruden (Wes)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kruiden , kruden , werkwoord , kruiden met specerijen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kruiden , kruie , werkwoord , krui, krooi, gekrooie , kruiden Die vorse worst was veuls te zwaer gekrooije mè naegelgruis Die verse worst was veel te sterk gekruid met kruidnagel Bij d’n huisslacht wiere as kruie gebruikt: peeper, kruineut en naegelgruis Bij de huisslacht werden als kruiden gebruikt: peper, nootmuskaat en kruidnagelen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
kruiden , krûije , werkwoord , kruiden , VB: Vynkel en dragoûjn zién de krûije dy ste môs gebruke bié 't iénlegke van komkömmerkes.; specerijen krûije VB: Pëper en mesjaot zién krûije.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kruiden , kruden , werkwoord , (kruden, ekruud), kruiden.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kruiden , kruje , kruiden
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kruiden , kruje , kruutj, kruudje, gekruudj , kruiden
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kruiden , kruje , werkwoord , kruutj, kruutjdje, gekruudj , kruiden
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
kruiden , kruije , zelfstandig naamwoord, meervoud , van 'krèùd', met d-syncope; kruiden; WBD III.2.3:128 'tuinkruiden', 'kruiden; werkwoord, zwak; kruien; Henk van Rijen - de aase ötkruije - het vuile werk doen; Frans Verbunt -  van kruie krèède lange èèrme èn grôote neusgaote; Dialectenquête 1887 Willems - kruie - krój - gekroje ik krui,gij/hij kruit; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - st.ww., tr.en intr. - kruien: 1) een kar terugduwen (door een paard), 2) molenaarsterm, 3) een kruiwagen voortduwen, 4) (van muren gezegd) wijken, een weinig uit het gelid gaan. Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - krèije ww - kruien
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal