Woord: kreng
kreng , kreng
, dwarsdrijver. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kreng , kreng , onzijdig
, aas, ondeugend persoon. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kreng , kreng , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Timmermansknoop, een op bijzondere wijze gedraaide knoop in een touw. Vgl. kringen. || Leg er ’en kreng in. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kreng , kring
, kreng van een paard. Kring van een vrouw, zeer brutale vrouw. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kreng , kring , [zelfstandig naamwoord]
, ook: krèng (Hogeland, Westerkwartier) = 1 kreng. Lag n kreng ien sloot. ‘t Stinkt as n kreng (Westerkwartier); 2 scheldwoord, dat verachting uitdrukt. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kreng , [kind] , kreng
, kind, krengen, bevallen (taal van het laagste gemeen). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
kreng , krenge , kringe , zelfstandig naamwoord, meervoud
, in de zegswijze as de krenge, als de pest, verschrikkelijk. | Hai ken vloeke as de krenge. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kreng , kring , vrouwelijk
, kringe , kreng. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kreng , kreng , 0
, krengen , kronkel Der zaten krengen in de darms (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kreng , kreng , kring , 0
, krengen , Ook kring (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied in bet. 2.) = 1. kreng, dood dier Der lag een kreng an de straot (Pdh), Hij stinkt as ’n kring (Hijk) 2. kwaadaardig persoon of dier, ook gezegd van voorwerpen, die problemen opleveren Een kreng van een peerd (Vtm), Een kring van een wief (Eex), ...van ’n kerel (Hgv), Dei zoere krengen eet zölf man op bijv. zure appels (Bco), Ik kan dat kreng nich oet stee kriegen van een bijv. zware kast (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kreng , krenge
, 1. lastig mens of dier; 2. dood dier Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kreng , kring , kreng , zelfstandig naamwoord
, et 1. kreng van een vrouw of meisje, rotmens, ook wel eens gezegd van een man, een huisdier, een paard of ander vee; ook wel van een voorwerp dat men als lastig, onhandig ervaart 2. kadaver, vooral bij vergelijking Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kreng , krenge , uitdrukking
, Neege boere en êên dooien hond binne tien krenge Gezegd van boeren, die als werkgever niet bijster goed stonden aangeschreven Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kreng , kryng , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, krynge , kryngske , kreng , (scheldnaam) kryng VB: 'n kryng van e wiéf. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kreng , kring , zelfstandig naamwoord
, kringe , kringske , kreng zie ook feep, gaanjdj, kernaalje, kwakel, priej, sjeettent, sjroêt, spoeëk, taâtsj Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kreng , kring , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kringe , feeks, kreng, vrouw, lastige Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kreng , krèng , zelfstandig naamwoord
, WBD boosaardig paard; WBD III.4.2:32 'kreng', ook: kadaver, 'dood beest', 'dode', 'lijk'; WNT KRENG 1) dood lichaam v.e. dier; 2) een waardeloos ding; 3) scheldnaam voor dieren en menschen; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - ; znw.vr. - kreng, lastig, onhandelbaar paard of mens. Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRENG znw.v. en niet o. -oud, mager peerd; fig.: magere, kleine Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kreng , kring
, kreng Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |