Woord: krauwen
krauwen , krouwe
, hard trekken bijvoorbeeld den berg op. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
krauwen , krouwen , zwak werkwoord
, krabben Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
krauwen , kreêuwe , werkwoord
, 1. Krauwen, krabben. 2. Herstellen, beter worden. 3. Bijeenhalen, stoppen. | Ik most je kouse maarders kreêuwe. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
krauwen , krauwen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = geluid van krolse katten Die katten die krauwt der wat an of (And), Katten krauwt miestal ’t meest in meert (Odo) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
krauwen , kraauwe , werkwoord
, kwijnen, van opkomend graan. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
krauwen , kroûwe , werkwoord
, kroûwe, gekroûwd , afrukken , (planten, onkruid) kroûwe VB: Gaank 'ns knynsvoor kroûwe vuur 't duúster ês. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
krauwen , kraauwe
, krabben “die kraauwde nie blwôôt”, “die zit er warmpjes bij”. bepaalde manier om met de hand en met behulp van korte hak zilveruitjes te oogsten. het zogenaamde “juin kraauwe”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
krauwen , krauwe , werkwoord
, krabben (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |