elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: krak

krak , krak , vrouwelijk , krake , sukkelig oud wijfje.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
krak , krik* , vgl. krebentig *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
krak , krak , krak. Alde krak, oud paard.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
krak , krak , [tussenwerpsel] , 1 klanknabootsing; 2 knak. Zien gezondhaid kreeg ter n krak van. || plof!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
krak , krak , mannelijk , kragge , krėkske , krak; oude knol. “Verdomde krak”, wordt gezegd van een lastig paard.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
krak , kräk , (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) krak
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
krak , krak , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , kragke , krekske , mager , (paard of koe) krak VB: Zoûws te noé geng kompassie kriége mêt zoe 'n krak ?.; paard krak VB: Vreuger wäor op Slevroûwendäog (15 aug.) kragkemért ién Viézee.; vrouw (kwaadaardige vrouw); krak
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
krak , krak , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , fiets, oude; (Nederweerts) knol/oud paard; (Ospels) vrouw, oude gebrekkige
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal