elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kostganger 

kostganger , kostganger , iemand, die bij een ander geheel in huis is.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
kostganger , köstgangers , Zegswijs: ons lijvʼ meneer het roare köstgangers, zooveel als: er zijn wonderlijke menschen op de wereld. Mecklenburgsch: uns herrgott het väl kostgangers.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kostganger  , kosgenger , kostganger. Onze leeven hier haet allerlei kosgengers, er zijn allerlei slag van menschen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kostganger , kòstganger , [zelfstandig naamwoord] , Spr. Ons Laimeneer het roare kòstgangers. Zo ‘t kòstgeld, ‘t ‘t kòsthoes enz.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kostganger , kosgènger , mannelijk , kosgèngesj , kostganger.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kostganger , kostganger , 0 , kostganger Zie hebt al jaoren een kostganger (Zwin), Dat is een dure kostganger van iemand die veel eet, ook van een dier (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kostganger , kosgenger , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kosgengers , - , kostganger , Zw: 'nnen Deure kosgenger: iemand die veel eet.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kostganger , kosgèngers , kostgangers
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
kostganger , kosganger , zelfstandig naamwoord , kostganger.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kostganger , kosgenger , kostgenger , mannelijk , kostganger , Ooslevenhieër haet raar kostgengers (mer gein die neet aete).
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kostganger , kòstgènger , zelfstandig naamwoord , kostganger; Kees en Bart: kôstgènger; Bont znw.m. 'kostgenger' - kostganger
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kostganger , kosgenger , kostganger
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal