elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kostelijk 

kostelijk , [heel goed, kostbaar] , kostelijk , kostbaar, duur.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
kostelijk , kostelijk , bijvoeglijk naamwoord , Zegsw. Het zontje is vandaag zo kostelijk, de zon laat zich haast niet zien.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kostelijk  , köstelik , kostelijk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kostelijk , kostelǝk ,   ,   , mooi, duur, kostbaar.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
kostelijk , kòstelk , [bijvoeglijk naamwoord] , kostelijk. || kozzel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kostelijk , kostelek , bijvoeglijk naamwoord , Ook: kostbaar, duur. | Zuks is moin te kostelek.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kostelijk , kösselik , kösselikker, kösselikste , kostelijk.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kostelijk , kostelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , kostelijk Ik heb mie door kostelijk vermaakt (Bov), Een kostelijke maoltied (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kostelijk , kùstelijk , bijvoeglijk naamwoord , kostbaar.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
kostelijk , kösselek , duur , Dé's 'n kösselek ôndènke wag’ge gekreege héd tuun ge ópgehaauwe zé meej'jew wéérk. Dat is een duur aandenken wat je gekregen hebt toen je gestopt bent met je werk.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kostelijk , kostelik , bijvoeglijk naamwoord , kostelijk: voortreffelijk, prachtig
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kostelijk , kostelek , bijvoeglijk naamwoord , kostbaar, duur ’k Heb van ’t jaer nie behonge; ’t was mijn te kostelek Ik heb dit jaar niet behangen; het werd me te duur
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
kostelijk , köstelik , bijvoeglijk naamwoord , duur , VB: Dat ês mich te köstelik, dat kên ich neet géle.; kösselik kostelijk kösselik VB: kösselik ëte, kösselik laachte.; kösselik laachte lachen (hartelijk lachen) kösselik laachte
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kostelijk , kösteluk , kostelijk, iets wat veel geld kost. ook in de uitdrukking “‘t smok kösteluk”, “het smaakt lekker”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kostelijk , kösselek , köstelek , bijvoeglijk naamwoord , kostbaar, duur, heerlijk (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant; Helmond en Peelland; West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
kostelijk , köstelik , kösteliker, köstelikst , 1. kostelijk 2. lekker , Zich köstelik ammezere.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kostelijk , kösselek , köstelek , bijvoeglijk naamwoord , kostbaar, waardevol; en kösselek bildje - een kostbaar beeldje; zie zie köstelek; Cees Robben: zôo kösselek èn fraaj; Cees Robben: kösselek = kostelijk, prachtig, mooi, schitterend; Cees Robben:10 (blz. 33) 'mar kösseluk dè waoter'; Henk van Rijen dès en kösselek kedoo, war? - dat is een kostbaar cadeau, nietwaar?; Frans Verbunt: 'köstelek' - waardevol; Mee schrik heb 'k-oe kure lere kenne,/ m'n kösselek kiendje, nog vur dè't donker waar. (Lauran Toorians; Blauwke; CuBra; 200?); Stadsnieuws: Nèè, ge krèègt vur oewe verjòrdag ginne trein, dès vuste kösselek (040207); WBD III.3.1:120 'kosselijk' = kostbaar; Haor KÙSSELEK - kostbaar; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOSTELIJK voor kostbaar, ook al bij Huygens. Z.aBont bijvoeglijk naamwoord  'kostelijk' van grote waarde; heerlijk, voortreffelijk Antw. KÖSTELIJK - kostelijk; duur: 'en köstelijke reis; kostbaar, waardevol; zie zie kösselek; Cees Robben – Wèddisser de lente toch köstelijk war! (19540424); Frans Verbunt: köstelek – waardevol; Antw. Köstelijk – kostbaar; duur: ‘en köstelijke reis’
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal