Woord: komaf
komaf , kōmof
, (komaf), voor: afkomst; van groot, of: hoog kōmaf wezen = van aanzienlijke familie, van grooten huize zijn. Ook aldus te Utrecht, Zuid-Holland, enz. “Zij is van hoogen kom-af.” (Schimmel, de Kaptein van de Lijfgarde, Dl. 2 bl. 172. Schertsend zegt men: hij’s van hoog komaf, zien voader is torenwachter, waarvoor te Meurs: den es van hoch kommaf, sinn vader wont op de solder. (komaf) = afkomen (zelfstandig naamwoord), ten einde brengen; is gijn komof an = er is geen afkomen aan, er is haast geen einde aan dat werk, ’t is een langwijlige arbeid. (Komt alleen in het gewone dagelijksche leven voor.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
komaf , kom-af , (kòm-af en kòm-of, met klemtoon op af, of) , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, 1) Afkomst. || Ze is van ’en goeie kom-af. Hij is van hoge kom-of. – Ook elders bekend; volgens VAN DALE gewestelijk. 2) Afkomen. || Der is gien kom-of an (b.v. als men zich van iemand kan ontslaan). Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
komaf , kômaaf
, Van eine gooie kômaaf, van goeden huize. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
komaf , komòf , [zelfstandig naamwoord]
, 1 kom af. Hai is van grode kom-òf; 2 afkomen. Is gain kom-òf aan. , Westerkwartier ook koom-òf. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
komaf , kom-of , zelfstandig naamwoord
, Afkomst. | Hai is van kom-of ’n boerezeun. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
komaf , kómaaf , mannelijk
, komaf. Miene pap is van hooge kómaaf, zie vaader woonde in ẹ kraonës: mijn papa is van hoge komaf (satirisch bedoeld). Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
komaf , komof
, afkomst. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
komaf , komof
, afkomst. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
komaf , komof , 0
, afkomst Hie is van rieke komof (Sle), Hij is wel van goeie komof, mar centen zit er niet meer (Hgv), Dei is van hoge komof, zien vaoder is aaltied torenwachter wèest grapje (Eco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
komaf , komaf
, afkomst. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
komaf , komòf
, afkomst Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
komaf , komof , zelfstandig naamwoord
, de, et; komaf: afkomst Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
komaf , komof , zelfstandig naamwoord
, afkomst Hij is van hôôge komof Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
komaf , komaof , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , afkomst , VB: Dè vrème dè hié ês koëme woene, ês sjyns van hoege komaof. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
komaf , komaf
, afkomst Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
komaf , komof , zelfstandig naamwoord
, afkomst. Uitdr.: IJ is van goeie komof ‘hij is van gegoede familie’.Zie ook: ofkomst. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
komaf , komaaf , komaf , zelfstandig naamwoord
, afkomst (Tilburg en Midden-Brabant; Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk; West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
komaf , kómaaf , mannelijk
, 1. komaf, afkomst 2. einde , Van rieke kómaaf zeen. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
komaf , kómaaf , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, afkomst, einde Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
komaf , komaaf , zelfstandig naamwoord
, afkomst, afstamming; De Wijs – (Gehoord van 'n oud-papier ophaler: ) Ik zè van unne goeje kom-aaf, mar daor zè ik van-aaf gekoome (13-07-1966); WBD goeden kòmaaf - goede afstamming (gezegd van een koe), ook genoemd: goeje(n) tuk, goejen aord; Cees Robben: zôotie zeej, is ie van hôoge kómaaf; WBD III.2.2:58 'komaf' = afkomst; Stadsnieuws: Dèsser wèl êene van goeje komaaf, mar ik weet nie waor et meej em nòrtoe gao - Die man heeft wel zijn familie mee, maar ik maak me zorgen om zijn toekomst (060808); WNT I: afleiding van 'afkomen', 'gemeenzame uitdrukking voor 'afkomst'. WNT VII: 'komaf' — in minder beschaafde taal: komòf— 'Vooral in lagere taalkringen gebezigd en dialectisch zeer verbreid.' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
komaf , kómaaf
, komaf; herkomst Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |