elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kolen 

kolen , [verkoold organisch materiaal] , koolen , Sprw. Elk schrapt de koolen naar zijn koeken = elk behartigt zijn voordeel ’t eerst en ’t zeerst.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
kolen  , kaole , kööle  , kolen, smeulen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kolen , käöle , käölde, haet gekäölt , smeulen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kolen , kolen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drents veengebied) = hard en zwart worden De kous van de pietereulielamp koolt wal ies (Ndo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kolen , kaoln , kolen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kolen , këule , werkwoord , këulde, gekëuld , gloeien
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kolen , koeële , kolen, steenkool
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
kolen , kole , koeële , (meervoud) eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); kolen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal