elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: koken

koken , kòken , zwak werkwoord , koken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
koken , koken , zwak werkwoord, intransitief , Neiging tot braken gevoelen, ten gevolge van ongesteldheid of door walging van hetgeen men ziet of hoort. || Ik kook er van. Het kookt in me keel. Van ’et zien van dat vette spek begin ik al haast te koken. Zukke laffe praatjes, je moet er van koken. – Het woord is in geheel N.-Holl. bekend en komt ook elders voor, althans te Oud-Beierland en op Schouwen. (kauken, Navorscher 22, 42). Koken wordt te Andijk met scherpe heldere o uitgesproken, vgl. Navorscher 21, 52. Men vindt het woord in de 17de e. ook in de Holl. schrijftaal. || Houdt me … wat eeks voor mijn neus, wangt ik zou wel koken, HOOFT, Warenar 1069. d’Aar drinkt Tabak, en rookt en smookt, en kwijlt, en stinkt dat men schier kookt, May-gift 10. – Zie een zegsw. op gort.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
koken , kaoke , koken.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
koken , köökke , ripsen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
koken , kuakken , zwak werkwoord , koken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
koken , koke ,   ,   , dicht maken van de naden in platen; gebeurt met een kookbijtel.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
koken , koken , [werkwoord] , ‘t Wotter kookt as n zee; Hogeland as bonen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
koken , kèûke , köke , (klinkerklank als in Köln) a/boeren, oprispen, b/kotsen De zatlap stond te kèûke as ’nen uul De zatlap stond te braken als een uil.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
koken , kouke , werkwoord , 1. Koken. 2. Kokhalzen. Zegswijze ’t koukt er van, het wemelt er van. – ’t Water koukt as ’n zei (zee), het water kookt volop. – ’t Is deer altoid kouken en vrouken, ze zijn daar altijd aan het ruzie maken. Vgl. vrouken = kokhalzen. – M’n hart koukte uit m’n loif, ik walgde er van.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
koken , kaoke , kaokde, haet of is gekaok , koken, 't Kan neit heiter wie kaoke: het zal niet zo'n vaart lopen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
koken , kèùke , een boer laten.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
koken , kokken , kokken, ekokt , koken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
koken , koken , kaoken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , Ook kaoken (Zuidwest-Drenthe, zuid) = koken Dat meinse kan toch zo lekker kaoken daor gaoj graag ies een keer èten (Koe), Ik moe nog eten koken (Sti), Veurzichtig met die kokende melk (Sle), Mien vrouw is naor de buren hen koken koken voor de bruiloft (Coe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
koken , koken , koken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
koken , kaokn , koken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
koken , kókt , kookt , Ze kókt lékker, wór ze dé geliird hi dé weet ik nie. ik dènk liefhébberèèj. Ze kookt lekker, waar ze dat geleerd heeft dat weet ik niet, ik denk liefhebberij.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
koken , koken , werkwoord , 1. koken, doen koken 2. rommelen, borrelen in de buik
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
koken , kôôke , werkwoord , kôôk, kôôkte, gekôôkt , kokhalzen, braakneigingen vertonen Hij zat te kôôke omdat tie z’n aaige bekant de boors ha’ gegeete Hij zat te kokhalzen omdat hij zich bijna ongans had gegeten
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
koken , koëke , werkwoord , koëkde, gekoëk, koëkenterre , koken , VB: Koëkenterre van de kelèr kaom 'r op mich aof.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
koken , kaoken , werkwoord , kaoken, ekaokt , koken.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
koken , koeake , koeaktj, koeakdje, gekoeaktj , koken
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
koken , koeëke , werkwoord , koeëktj, koeëkdje, gekoeëkdj , koken; emes de kóffie koeëke – iemand flink de waarheid zeggen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
koken , käöke , werkwoord , boeren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
koken , koeëke , koke , werkwoord , eerste vorm Weerts (stadweerts); tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; koken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
koken , kooke , zwak werkwoord , koken; Boutkan - Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer (1996): (blz. 38) kooke, (hij) kokt (met vocaalkrimping) (ook blz. 39); B kooke - kókte - gekókt (Boutkan - Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer (1996): 41); ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kókt; imp. kók; Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952):  twaoter zal gaa kooke; t kókt al; WBD koken (van wort in de wortketel, in een brouwerij); kokt; kookt; 2e + 5e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'kooke'; Cees Robben: Et waoter kókt al. Cees Robben: Mèn vrouw kókt van kaojeghèd ak zat ònkoom; Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952):  twaoter kókt al
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
koken , kaoke , koken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal