Woord: kluts
kluts , klus
, klos, hij is de draad kwijt Bron: Boers, B. (1843), [Goerees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
kluts , klus
, klos; hij is de klus kwijt, hij is de draad kwijt Bron: Boers, B. (1843), [Overflakkees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
kluts , kluts
, menigte. Hoeveel is die heele kluts waard? Dat is de geheele hoop. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kluts , kluts
, De kluts kwiet zien, Niet meer weten wat te doen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kluts , kluts , [zelfstandig naamwoord]
, (lett. = schop, slag), alleen in: hai is de kluts kwiet, uit het Holl. Niet Westerkwartier Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kluts , klöts , mannelijk
, klötse , klötske , dom mens; stijve hark. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kluts , kluts , klutse , 0
, Ook klutse (Veenkoloniën) = 1. kluts Hij lulde der zo raar in umme, nou bin ik de kluts hielemaol kwiet (Klv), Mit al die drokte bin ik zo de kluts kwiet (Flu) 2. kluif (Zuidoost-Drents zandgebied) Daor hej een hiele kluts an (Wijs) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kluts , klutse
, in: de klutse kwiet wezen ‘de kluts kwijt zijn’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kluts , klutske , zelfstandig naamwoord
, beetje, handvol, overschotje. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Engels woordenboek: clutch: greep. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
kluts , klutse , zelfstandig naamwoord
, kluts. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kluts , klutske
, beetje, kleine hoeveelheid , hedde nog wa van die lekkere appeltjes? nou ik denk dattur nog wel een klutske staot = heb je nog wat van die lekkere appeltjes? nou, ik denk dat er nog wel een beetje (een kleine hoeveelheid) is- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |