elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kluisteren 

kluisteren  , kloestere , werkwoord , boeien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kluisteren , kloestern , zwak werkwoord , in de buurt blijven van; kloestern um n heard, bij huis omscharrelen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kluisteren , kloestere , kloesterde, haet of is gekloestert , kluisteren; sluiten.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kluisteren , kluustern , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = de vier poten tegelijk bijeen trekken
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kluisteren , kloéstere , werkwoord , kloésterde, gekloésterd , kluisteren , VB: Vergët neet 't breer te kloéstere aanders köëme mich de biesten oét.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal