elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: keper 

keper , képer , mannelijk , keper, met een keper geweven stof.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
keper  , kaeper , spant.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
keper , keper , [zelfstandig naamwoord] , 1 keper. n Zoak op de keper bekieken; 2 driehoekig dak aan de beide uiteinden, b.v. van een schuur.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
keper , kaeper , mannelijk , kaepesj , kaeperke , keper, balkje van 5 x 7 cm.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
keper , keper , 0 , 1. keperstof Hij hef een jassie van blauw keper (Gie), De keper is zwart van kleur (Flu), Vrogger dreugen ze onderbroeken en hemden van ’t keper (Hgv) 2. weefpatroon, (fig.) Op de keper beschouwd hej wel geliek (Mep)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
keper , keper , in: op de keper beskouwd ‘als men de zaak nauwkeurig beziet’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
keper , keper , zelfstandig naamwoord , de, et 1. bep. weefpatroon 2. bep. stof, nl. met dat weefpatroon
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
keper , këper , zelfstandig naamwoord, mannelijk , këpers , këperke , keper , VB: 'nne këper ês 'nne hoüte baalk van ziëve bié viéf sentemeter. VB: këper ês oüch e soert sjtof.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
keper , [balk voor dakconstructie] , kaeper , mannelijk , kaepers , kaeperke , balk voor dakconstructie
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
keper , kaeper , zelfstandig naamwoord , kaepers , kaeperke , dwarsbalk, keper, dakspar
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
keper , kaeper , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kaepers , kaeperke , balk, houten , keper
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
keper , keeper , zelfstandig naamwoord , "WBD II.4. p. 872 – J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij „keper-, serge- of casimirbinding"": „Binding , waarbij door de onderlinge draadkruising schuine, evenwijdige lijnen in het weefsel ontstaan.""; keejper, K 183 (= Tilburg); kepertje : keeperke, K 183 (= Tilburg)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal