Woord: karrad
karrad , kōrrad
, kinderwoord voor: klein rad, ook als speeltuig. Staat voor: karrad. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
karrad , kerraad
, rad van een kar. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
karrad , karrad
, Zò gek as ’n karrad Zo gek als een karrad (hartstikke gek, manziek) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
karrad , kaorrad , 0
, 1. wiel van de kruiwagen Het kaorrad piept het mot smeerd worden (Gas), De hoepel is van het krooirad of (Bov), Een kees zo groot as een kaorrad (Sle), Dat is net een duvel op een kaorrad pittig persoon (Bal), Hij piept as een old krooierad (Wap), Hij is zo krom as een krooirad (Klv) 2. rijksdaalder (Zuidoost-Drents veengebied) Ik wol dat ik mar een krooie vol van die krooiraden haar (Klv) *Kas kas krooierad / O wat een fiets is dat (Eri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
karrad , karrad , 0
, wiel van een kar Dei karrad bunt speiken oet (Bov), Dat karrad muj wal methebben die wagenra niet (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
karrad , kaorradties , meervoud
, (Zuidoost-Drents zandgebied) = Oost-Indische kers of bloem daarvan, Tropaeolum majus Wat gruit die kaorradties mooi tegen het hek op (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
karrad , karrad
, karwiel. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
karrad , karrad
, karwiel Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
karrad , karrad , kerrad , zelfstandig naamwoord
, wagenwiel (Land van Cuijk); kerrad; karrenwiel (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
karrad , [karrenwiel] , kerreraad , onzijdig
, karrenwiel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
karrad , kèrrad , zelfstandig naamwoord
, karrad, kar(re)wiel; Cees Robben – Zo zot as ’n kerrad (19600325); Cees Robben – Hij is van z’n èège al zôô zot as ’n kerrad... (19660218); Cees Robben – Zôô zot as ’n kerrad... (19851220) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |