elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: inhalen 

inhalen , inhalen , In eene ordonnantie van Graaff Hendrik van Nassau van den 27. December 1509, bij mij in afschrift berustende, luidt het eerste artikel: “In den eersten van iemande in te halen of in te gebieden die geseten is off woont onder de parochie van Roosendaal ende onder de roey van Breda behoort den roeydrager voor syn salaris off loon iiij schell.” Dat inhalen hier dagvaarden beteekent, schijnt daaruit te blijken, dat, na het bepalen van het loon des roeidragers, naarmate der afstanden van de verschillende plaatsen, op het eind volgt: “Item als een poorter van Breda treckt woonen op een dorp die sal men ’t eynden ’s jaars in mogen halen, maar woont hy onder der heyden soo moet hy in der stad wysen een plaats daar men hem de wete doen moge van alle rechten.”
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
inhalen , inhalen , werkwoord , achterhalen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
inhalen , inhoalen , (Veenkoloniën) = in de schuur halen van het te velde staande koren, wat aldaar veel met pramen geschiedt; in de kleistreken van het Oldampt: mennen, korenmennen, korenvuiêrn; in de Ommelanden zoadmennen, Westerkwartier veuren, dus = oogsten.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
inhalen , inhalen , zwak werkwoord, transitief , Zie de wdbb. – De krozing inhalen, zie op krozing.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
inhalen  , inhaole , inhööle  , inhalen, feesten bij het inhalen van een autoriteit.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
inhalen , inhoalen , [werkwoord] , 1 inhalen.; 2 ‘t koren en hooi in de schuur brengen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
inhalen , inhaaln , werkwoord , op stal halen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
inhalen , inhaole , verwelkomen Sinterklaos, néêjen bùrreger, pestoor inhaole Aan het begin van het dorp vroeger.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
inhalen , inhale , werkwoord , in de zegswijze ientje d’r inhale, iemand met open armen ontvangen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
inhalen , inhaole , haolde in, haet of is ingehaolt , inhalen; de oogst binnenhalen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
inhalen , inhaole , werkwoord , inhalen. Inhaole is een oud gebruik dat nog steeds in zwang is. Sinterklaas, prins Carnaval, ’ne nuuwe pestòòr, ’ne nuuwe börger worden met praal en statie afgehaald aan de ingang van het dorp, in d’Olliepint. Later kreeg men er wel eens spijt van, maar het oude gebruik moest hoe dan ook in stand gehouden worden. Toen met het oog op de al maar toenemende verkeersdrukte in de gemeenteraad het voorstel werd gedaan op de Tilburgseweg een inhaalverbod in te stellen verklaarde een raadslid zich pertinent tegen. “Aaw gebrùike moete in eere haawe”, zei-t-ie. Het inhalen van nieuwe buren onder duchtig geklank en gezank is inmiddels in onbruik geraakt.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
inhalen , inhalen , sterk werkwoord, zwak werkwoord, overgankelijk , 1. inhalen Ast doe haard löpst kenst hom wel weer inhaolen (Vtm), Met inhaolen gebeuren in het verkeer veul ongelukken (Nor), Wij hebt te lange zitten koffiedrinken, wij moet neug de tied ienhalen (Ruw) 2. binnenhalen As het een beetie weer is dan hale wij morgen de bouw in (Rui), Zie wilt vandage an ’t inhalen de oogst binnenhalen (Emm), Onder het inhaolen hebben wie aaltied lange daogen (Vtm), Haal dat touw even in (Man), Vrouw, ie mun de wasse inhalen, der zit een beste buie (Mep), Daor kunt ze ok goed inhalen eten (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
inhalen , inhaolen , 1) iemand inhalen, huldigen. de neije pestóór wier mi gróót bezwaoi ingehaold, de nieuwe pastoor werd met veel eerbetoon ingehaald; 2) binnenhalen van de oogst.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
inhalen , inhaole , inhalen , Wul'de hum nog inhaole, dan zul'de harder moete lóópe, anders zie'dem nie mér. Wil je hem nog inhalen, dan zal je harder moeten lopen, anders zie je hem niet meer.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
inhalen , inhaelen , inhaolen , werkwoord , 1. binnenhalen, binnenbrengen, o.m. van de oogst in de schuur 2. bij zich doen komen, bij zich doen inwonen 3. naar zich toe trekken, naar binnen trekken 4. alsnog doen wat al gedaan had moeten zijn 5. bemachtigen, tot het zijne maken; ook van het zich opscheppen van eten 6. achter iemand aan gaan en vlak achter of naast hem komen, passeren in het verkeer, ook: inhalen met het werk, evenaren 7. plechtig of feestelijk welkom heten als iemand komt 8. inademen 9. inhaleren van medicijnen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
inhalen , iénhoële , werkwoord , binnenhalen , (zie 'halen') VB: D'n oûs iénhoële.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
inhalen , inhoale , inhalen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
inhalen , inhaolen , binnenhalen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
inhalen , inhoeale , 1. inhalen 2. passeren , Zóndig weurtj de noewe pestoear ingehoealdj.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
inhalen , inhaole , zwak werkwoord , inhaole - hòlde in - ingehòld , inhalen; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping; 'binnedoen', 'indoen' of 'binnegaon'; WBD (van koeien) naar de stal brengen na de zomer, ook genoemd 'ópstalle'; Henk van Rijen:  oew schaoj inhaole - je schade (achterstand) inhalen; De Bont:  inhalen, thuishalen, onder (zijn) dak brengen, bergen, binnenhalen; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch 1899:  INHALEN - inhuldigen, plechtig ontvangen; Fr. inaugurer; bij landbouwers: Den oogst naar de schuur voeren. Jan Naaijkens, Biks:  inhaole ww - inhalen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal