elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: indraaien 

indraaien  , indreie , indraaien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
indraaien , indraaien , [werkwoord] , Zai het heur gat ter mooi indraaid = zij heeft zich er fijn ingedrongen. n Loan indraaien = inslaan.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
indraaien , idreeë , dreede in, haet of is igedreet , indraaien. Doe höbs dich dao fien igedreet: je hebt je daar aardig tussengewerkt.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
indraaien , indrèeien , zwak werkwoord, overgankelijk , 1. indraaien Hij wol mit de karre de dam indreeien (Ruw), Ie moet die holtschroeven der beter indreien (Hijk), Met zien praoties hef e hum der aordig indrèeid zich in de nesten gewerkt (Ndo), Die hef er het gat mooi in edreid is in een gespreid bed gestapt (Hol) 2. er in laten lopen Hai het mie der mooi indraaid (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
indraaien , indri’jen , werkwoord , 1. met een draai gaan in, naar 2. terechtkomen, belanden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
indraaien , iéndrieje , werkwoord , driejde ién, iéngedriejd , inzetten , (krullen) iéndrieje VB: Wêls te mich de krolle iéndrieje? Muerge môt ich nao de broélef.; iéngedriejd getrouwd (een rijke vrouw getrouwd) ze vötsje good iéngedriejd VB: Dè hôf neet mie vëul te doén de rés van ze leve, dè hèt ze vötsje good iéngedriejd.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
indraaien , [door draaien in iets brengen] , indreien , werkwoord , indraaien. IJ ef der zien konte mooi in-edreid ‘hij heeft een mooi baantje gekregen’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
indraaien , indrèèje , indraaien , Z’n kónt èrges indrèèje. Zich ergens tussen wringen.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
indraaien , indrejje , werkwoord , indraaien, omwikkelen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
indraaien , indraaje , zwak werkwoord , indraaien; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - der zene strèùf indraaje (vB Tilburgse Taalplastiek 1972)-een goede plaats veroveren; soms in het bijzonder m.b.t. een vrijer
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal