elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hulp

hulp , [bretel] , hulp , bretel, ook galg genoemd.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
hulp , hölp , hulp; hölp um wèrhölp, bv. bij ’t dorschen = dienst om wederdienst.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
hulp , hülpe , vrouwelijk , hulp.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
hulp , help , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Schoonmaakster, werkvrouw, die op bepaalde dagen het grove huiswerk komt verrichten.|| De help moet vandaag ʼet zolder klaren. Dingesdags en Zaterdags komt er ʼen help. De help of meid, Hs. reisverhaal (a° 1820). – Vgl. Ned. noodhulp, in de 17de e. ook hulp in nood, en Mnl. helpe (hulp) in de zin van helper (b.v.: helpen ende draghers van wine, Rek. v. Brugge v. 1302, 113); zie Mnl. Wdb. III, 309.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
hulp , helpe , bretels.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
hulp  , hölp , hulp.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
hulp , hölpe , vrouwelijk , hulp
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
hulp , hellǝp ,   , (zelfstandig naamwoord) , hulp, helper(s): As je dan hellǝp hebbe wouw, dan mos je-n-en stuiver of drie laete verdiene.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
hulp , hulp , [bijvoeglijk naamwoord] , Hulpeloos, hulpkantoor enz.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hulp , help , [zelfstandig naamwoord] , 1 hulp. Doar is gain help veur (aan) = dat is niet te verhoeden.; 2 Der zit help ien (Westerkwartier) = daar zit kracht in (b.v. in sterke drank).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hulp , hulpe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , hulp, bijstand
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
hulp , help , zelfstandig naamwoord , Hulp, schoonmaakster, werkster.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
hulp , hulp , vrouwelijk , hulpe , hulpke , hulp: Dac höbste al ’n gou hulp aan: hij helpt al een aardig handje mee.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
hulp , hulp , hölp, hölpe, hulpe , 0 , hulpen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook hölp (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), hölpe (Zuidwest-Drenthe), hulpe (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. hulp Zij was een goeie hulp in de hoesholden (Ros), Die man hef hulp neudig (Bov), Ik heb mien hölp anbeuden, non moet ze maor weten wat ze wilt (Dro), Hier maj wel wat hölpe bij hebben, dat begriepe wij niet (Ruw), Mien hulp komt donderdags (Nor), Wij doet hulp um weerhulp dienst tegen wederdienst (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hulp , ulpe , hulp
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
hulp , hulpe , hulp.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
hulp , hulp , hulpe , zelfstandig naamwoord , de; 1. bijstand, medewerking 2. iemand die helpt, personeel, vooral: hulp in de huishouding of boerenarbeider
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hulp , huelp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , huelpe , huelpke , hulp , VB: Van mich hôfs te geng huelp te verwaachte. VB: V'r hebben 'n huelp vuur haf daog. VB: huelp keender, kôs 'n iéske allewyl 'nnen euro?; hélp bretel VB: Es ich geng hélpe dräog, zak mich m'n brook aof.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
hulp , ulpe , zelfstandig naamwoord , hulp.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
hulp , help , vrouwelijk , helpe , helpke , 1. draagriem van kruiwagen, een brede riem met aan elk uiteinde een lus 2. draagbanden, bretels
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
hulp , hölp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , hölpe , hölpke , hulp
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
hulp , hölp , hulp
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal