elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hurken

hurken , hoeken , Op de hoeken zitten, Holl. huiken en hukken. Isl. at hûka, en at hoka, op de hurken zitten.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
hurken , hukken , bukken.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
hurken , hurken , op de hielen zitten. Men zegt: hij zit op zijn hurken.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
hurken , hûrke , hûke , hurk; op de hûken zitten.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
hurken , huken , zelfstandig naamwoord , Hurken. Op de huken (of hü̂̂kskes) zitten. Ook: Gron. en Vel.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
hurken , huiken , zwak werkwoord , Alleen met een ontkenning: niet huiken, niet bevallen, niet aanstaan. Weinig gebruikelijk. || Dat huikt me niet.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
hurken , huukĕ , op ’t huukĕ zittĕn, op de hurken; wat ’n huukĕrt, gezegd van iemand die wat huukerĕch, ineen gedoken, loopt.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
hurken , huken , zelfstandig naamwoord , hükskes , Hurken. Op de huken (of hü̂kskes) zitten. Op de hükskes glîjen. Gehurkt baantjeglijden. Ook Gron. en Vel.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
hurken , hoeke , hurken.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
hurken , hůkke , vrouwelijk , hurk. Op de hůkke: gehurkt. Hůkkien glissen: gehurkt baantje glijden.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
hurken , hůkken , in elkaar zitten (niet noodzakelijk gehurkt), huiveren
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
hurken , hoeke , op de hoeke, gehurkt
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
hurken , hoekng , zwak werkwoord , op de hurken gaan zitten
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
hurken , huke , meervoud , hurken Op de huke zitte Op de hurken zitten.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
hurken , hoeken , ophoeken, op boekies zitten , gehurkt zitten
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
hurken , op hoekies , op boekies , gehurkt
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
hurken , hukke , zelfstandig naamwoord, meervoud , Variant van hurken. | Gaan maar op hukke zitte.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
hurken , hoeke , hoekde zich, haet zich gehoek/huukde, haet of is gehuuk , zich hoeke, hurken.; huuke hurken
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
hurken , huukskes , Ned. hurken; óppe huukskes zitte.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
hurken , huukske , óp zen huukske gòn zitte, op zijn hurken gaan zitten.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
hurken , hukkes , zelfstandig naamwoord , mv. hurken. Op oe hukkes zitte. Op je hurken zitten. Het was een grote kunst om op oe hukkes een glijbaan van begin tot eind af te leggen. Meestal lukte dat niet, want men probeerde elkaar te kakhiele, dat is: onderuitglijden.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
hurken , hoeken , hurken (b.v: op de hoeke zitten = gehurkt zitten).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
hurken , hoeke , hurken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
hurken , hoeken , hoeken, ehoekt , hurken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
hurken , hoek , hoeke, hoekie, huukie, hoekerties, huken , 0 , hoeken , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook hoeke (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), hoekie (Kop van Drenthe), huukie (Midden-Drenthe), meestal mv., zoals ook bij hoekerties (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord), huken (Zuidwest-Drenthe) = hurken As de vrouwlu even wat water kwiet mussen gungen ze even op de hoek zitten dan was het zo klaor (Sle), Hij zit op de hukerdies (Dwi), ...op de huukies (Die), ...op de hukens (sa:Rui, veroud.), ...op de hoeken (Pdh), ...in de hoeke (Klv), ...op ’t hukie (Hij), Hij hupt op de hoeken (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hurken , hoeken , huken, hoekern, hukern , sterk werkwoord, zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook huken (Zuidwest-Drenthe), hoekern (Zuidwest-Drenthe, zuid), hukern (Zuidwest-Drenthe, zuid) = op de hurken gaan zitten, ook in elkaar duiken Hoek daor mar even hen daor zöt je gien mensch (Pdh), Hie hoekte zo even bij mij deel (Sti), Toe as de jonges de veldwachter zagen hèuken ze achter de hède weg (Ruw), Hai hoekde hailmaol in mekaor dook (Eel), Bij kaole en regen steet ’t vee mor wat in ’t laand te hoeken (Hijk), ...hoekern (Zdw), ...hukern (Nije), De koe hoekt gezegd als een koe enigszins door de schouders zakt, als men haar op de rug voelt (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hurken , hukern , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = huiveren van de kou De biesten staon daor mar te hukern (Nije)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hurken , hurken , hurke , meervoud , Ook hurke (Zuidoost-Drents veengebied) = hurken Hij weur meui van het staon en gung op de hurken zitten (Bei), ...in de hurke op z’n hurken (Bco), zie ook hoek II
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hurken , huiken , hulken , hurken, op de hurken gaan zitten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
hurken , ukies , ôêken, oeke , hurken. Ook: ôêken (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: oeke. Op d’ukies zitten (Kampen), op d’ôêken zitten (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: op ’t oeke zitten ‘op de hurk
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
hurken , ukke , ukske rije , zelfstandig naamwoord , hurken, Op oew ukke zitte. Op de hurken over het ijs glijden.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
hurken , hoeke , hiel. Op ’t hoeke zittn; betekend met de konte op de hakkn zittn. (hurken).
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
hurken , hörkn , hurken. Zulle wie daor is neer hörkn, an de kante van de weg?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
hurken , hukkes , hurken , Hoe aauwer dég'ge wordt hoe slééchter dég'ge óp'pew hukkes kunt gôn zitte. Hoe ouder dat je wordt hoe slechter dat je op je hurken kunt gaan zitten.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
hurken , huken , heuken, hurken, horken , zelfstandig naamwoord , mv.; hurken, in: op ’e hurken op zijn/haar hurken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hurken , huken , werkwoord , op de hurken gaan zitten, in elkaar duiken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hurken , hoéke , huúkskes , zelfstandig naamwoord , hurken , hoéke; huúkskes VB: Op d'n huúkskes zitte.; ineengedoken (ineengedoken zitten) hoéke VB: Dy hoon ês kraank, dy zit dao zoe te hoéke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
hurken , hùìjkes , hurken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
hurken , ukke , hurken. ook “uuke”. zie ook “urke”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
hurken , urke , hurken. “op oew urke gaon zitte”, “op je hurken gaan zit­ ten”. zie ook “ukke”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
hurken , örken , 1. zn. (all. mv.), hurken. Op de örken zitten; 2. ww. (örken, e-örkt), hurken. IJ mos örken.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
hurken , heuken , huken, hukken, hoeken , hurken.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
hurken , hoike , huike, hukkes, huuke, ukke , zelfstandig naamwoord, meervoud , hurken (Helmond en Peelland); huike; hurken (Den Bosch en Meierij); hukkes; hurken (Tilburg en Midden-Brabant); huuke; hurken (Land van Cuijk); ukke; hurken (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
hurken , hoeke , hoektj, hoekdje, gehoektj , hurken; zich hoeke = zich in acht nemen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
hurken , hoeke , werkwoord , hktj/hoektj, hoekdje, gehkdj/gehoekdj , hurken, met name om zich schuil te houden; weite woeë haas hktj – van wanten weten, van de hoed en de rand weten zie ook huukske
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
hurken , hoeke , hoeke, zich , werkwoord , hktj/hoektj, hoekdje, gehkdj/gehoekdj , in elkaar (op zijn hurken) duiken om veiligheid te zoeken; hoek dich, hoektj uch – zoek dekking
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
hurken , huukske , hurken: op ein huukske gaon zitte – op de hurken gaan zitten zie ook hoeke
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
hurken , hoke , werkwoord , hooktj zich, hookdje zich, zich gehooktj , zich -, terugdeinzen; hoêke hurken, zich -, bukken, wegduiken; hukke (Nederweerts, Ospels) gehurkt zitten
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
hurken , hukke , zwak werkwoord , "hurken; Piet van Beers – ‘De stinpöst’: Ik kan nie zitte, ik kan nie ligge/ ik kan nie ""hukke"", ik kan nie gaon. (Spoeje doemmeniemer; 2009)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
hurken , hukkes , zelfstandig naamwoord, meervoud , (geen enkelvoud); hurken; Boutkan: (55) 'op oe hukkes'; Gao mar óp oew hukkes zitte; Kees & Bart (krantenrubriek ca. 1930): óp men hukkes; Cees Robben – Hij zaat op z’n hukkes (19551119); Cees Robben – Ik ben niemer zôô kneukelvaast Willem... ’n glas bier gao nog, mar krom staon en op m’n hukkes zitten desser niemer bij... (19670825); Cees Robben – Ons menneke (...) zit op z’n hukkes vur de knollie-kooi... (19791109); Frèdags zit ik op men hukkes/ al vruug te wòchte op de kraant/ want ik vèèn de prènt van Keese/ iedere week wir intressaant. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Vèèfèntwintig jaor: De prènt van Keese); CiT (92) 'Vruit ammel op oe hukkes'; WBD III.1.2:167 'op zijn hukkes gaan zitten' = hurken; WBD III.1.2:168 'op zijn hukken zitten'; 169 'op zijn hukkes zitten'; Bosch huiketjes - hurken: Gao's op oew huiketjes zitte. Hees: 'osse op oe ukke' (I:42); WNT WNT: Huiken, zw.ww., onz. verwant met 'hukken'. 1) Eig. Bene in een gedokene houding aannemen door de knieen te buigen; hukken, hurken; C. Verhoeven: HUKKES mv. hurken: op z'n hukkes zitten. De Bont: hókkes zelfstandig naamwoord mv. hukken, hurken; Goem. HUKKEN - zelfstandig naamwoord mannelijk: mv. van huks op zijne hukken zitten; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch (1899): ; HUKKEN zelfstandig naamwoordv.mrv. - hurken. Op zijn hukken zitten. Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): hukkes zelfstandig naamwoord, mv - hurken
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal